Kruisverwijzing
ben
| lemma | meaning |
|---|---|
| abauto-アバウト | ongeveer; bij benadering |
| abisetaoshi-浴びせ倒し | (sumo) de tegenstander naar beneden duwen door op hem te leunen |
| aburaderi-油照り | drukkend [zwoel; benauwd] zomerweer (zonder een zuchtje wind) |
| aegu-喘ぐ | lijden; te lijden hebben; het moeilijk hebben |
| afureko-アフレコ | het indubben (van geluid bij film) |
| afutā・rekōdingu-アフター・レコーディング | indubben (van geluid bij film) |
| agaki-足掻き | het bewegen [kronkelen] met armen en benen |
| agaki-足掻き | het krabben [schrapen] over de grond (b.v. met de hoeven door een paard) |
| agaku-足掻く | (van paarden met hun voorpoten) het klauwen [krabben] over de grond |
| agaku-足掻く | het worstelen [fladderen; slaan] met armen en benen |
| ageashi-揚げ足 | met de benen over elkaar |
| agumu-倦む | het moe [zat] worden; interesse verliezen; er genoeg van hebben; er geen zin meer in hebben |
| agura-胡坐 | kleermakerszit; lotushouding; met gekruiste benen (zitten) |
| aiboshi-相星 | (sumoworstelaars die) evenveel winst -en verliespartijen hebben als de ander |
| aibosuru-愛慕する | liefhebben; verlangen naar; zich verbonden voelen met; gehecht zijn aan |
| aichō-愛鳥 | liefde voor vogels; het beschermen van (wilde) vogels; het houden van [dol zijn op; interesse hebben in] vogels (in het bijzonder wilde vogels) |
| aigansuru-愛玩する | belangrijk [lief; mooi; waardevol] vinden; liefhebben; liefkozen; aaien |
| aikyōsuru-愛敬する | liefhebben en respecteren [hoogachten] |
| aimamieru-相見える | op audiëntie zijn (bij een vorst); een onderhoud [gesprek] hebben (met een vorst) |
| airensuru-愛憐する | liefde [tederheid; medelijden] hebben [voelen] |
| aisaika-愛妻家 | een liefhebbende [toegewijde] echtgenoot |
| aishiau-愛し合う | van elkaar houden; elkaar liefhebben |
| aishiau-愛し合う | vrijen; seks hebben; de liefde bedrijven |
| aisu-愛す | liefhebben; houden van; beminnen; leuk [aardig; fijn] vinden; dol zijn op; geïnteresseerd zijn in |
| aisuru-愛する | liefhebben; houden van; leuk [aardig; fijn] vinden; dol zijn op; geïnteresseerd zijn in; belangrijk [waardevol] vinden; hoogachten; respect [bewonderi |
| aitemu-アイテム | noodzakelijk iets; benodigdheid; vereiste |
| akagane-銅 | (oude benaming voor) koper (chemisch element Cu) |
| akanbē-あかんべえ | gezichtsuitdrukking waarbij men het onderste ooglid met een vinger naar beneden drukt en het rode gedeelte zichtbaar maakt (minachtend of afkeurend) |
| akiaki-飽き飽き | ergens genoeg van hebben; het zat worden |
| akiru-飽きる | genoeg hebben [krijgen] van; iets beu worden |
| aku-飽く | ergens genoeg van hebben; het zat worden; er moe [ziek] van worden |
| akudamaka-悪玉化 | iem. anders als zondebok aanwijzen (van waar je zelf schuldig aan bent) |
| akuhei-悪弊 | kwade [corrupte] praktijken [gewoonten] (die slechte gevolgen hebben) |
| akushitsu-悪疾 | een kwaadaardige ziekte (vroeger was dit de benaming voor de ziekte van Hansen, leprosie) |
| akushootoshi-悪所落し | (op een paard) over een steile weg naar beneden rijden |
| akutō-悪党 | een (boeven)bende; een bende gangsters |
| akuun-悪運 | het geluk van de duivel hebben; er goed vanaf [mee weg] komen; zwijnen |
| aniki-兄貴 | (informeel) iemand die op natuurlijke wijze de baas is (bij jeugd(bendes), vaklui, yakuza e.d.) |
| annai-案内 | goed op de hoogte zijn; bepaalde informatie hebben |
| ansha-暗車 | een oude benaming voor een scheepsschroef |
| ansokukō-安息香 | benzoïne |
| anza-安座 | kleermakerszit; met gekruide benen [de benen over elkaar] zitten |
| apurōchi-アプローチ | approach; benadering; (manier van) aanpak |
| arasagashi-粗探し | kieskeurig zijn; gauw kritiek [aanmerkingen] hebben |
| aru-有る | hebben; bezitten |
| arumajiki-有るまじき | ongepast; onbetamelijk; beneden peil |
| ashinuke-足抜け | het in stilte weglopen [ontsnappen; vertrekken] (uit een benarde positie) |
| ashizukai-足使い | (bunraku) de assistent poppenspeler die de benen van een pop beweegt |
| asobu-遊ぶ | spelen; zich amuseren; plezier hebben |
| assuru-圧する | (naar beneden) drukken; indrukken |
| ataru-当たる | slagen; succes hebben; succesvol zijn; een prijs winnen |
| atatakai-暖かい | vriendelijk; teder; liefhebbend; hartelijk |
| atenige-当て逃げ | het doorrijden [wegvluchten] na een aanrijding te hebben veroorzaakt |
| atereko-当てレコ | het dubben; nasynchronisatie |
| ateru-当てる | toekennen; toewijzen; benoemen |
| ateru-当てる | slagen; succes hebben; winnen |
| atetsukeru-当て付ける | toekennen; benoemen |
| atsugi-厚着 | warme kleding dragen [aanhebben] |
| attakai-暖かい | vriendelijk; teder; liefhebbend; hartelijk |
| au-会う | een onaangename [onwelkome] ontmoeting hebben; iets onaangenaams tegenkomen |
| awadatsu-粟立つ | kippenvel hebben (van kou of angst) |
| awaremu-哀れむ | medelijden hebben met; zielig vinden |
| azukarishiru-与り知る | op de hoogte zijn van; zich bewust zijn van; beseffen; betrokken zijn bij; te maken hebben met |
| azukaru-与る | deelnemen aan; mee doen met; een aandeel hebben in; betrokken zijn bij |
| bakka-幕下 | Chinese benaming van een shogun; erenaam van een shogun |
| banare-場慣れ | ervaring hebben [vertrouwd zijn] met; gewend zijn aan; weten om te gaan met |
| banchō-番長 | jeugdbendeleider; leider van schoolgaande jonge delinquenten |
| bando-バンド | groep; bende |
| bashauma-馬車馬 | (fig.) oogkleppen op hebben; iets onverstoorbaar doen zonder afgeleid te worden door bijzaken |
| benan-ベナン | Benin |
| benchimākingu-ベンチマーキング | het benchmarken; benchmarking |
| benchimāku-ベンチマーク | benchmark |
| benkei-弁慶 | Benkei, een beroemde krijger uit de Kamakura-periode |
| benten-弁天 | Benten (= Benzaiten), godin van muziek, welsprekendheid en kunst (meestal afgebeeld met een luit; 1 van de 7 geluksgoden uit de Japanse mythologie) |
| bentō-弁当 | een bentobox (met voorverpakte maaltijd) |
| benzaiten-弁財天 | Benzaiten, godin van muziek, welsprekendheid en kunst (meestal afgebeeld met een luit), 1 van de 7 geluksgoden uit de Japanse mythologie |
| benzen-ベンゼン | benzeen |
| benzopiren-ベンゾピレン | benzopyreen |
| benzōru-ベンゾール | benzol; benzeen |
| besshō-蔑称 | een kleinerende [denigrerende] benaming (voor iemand of iets); belediging |
| bichikuryō-備蓄量 | noodvoorraad van hoeveelheden voedsel, water, en andere dagelijkse benodigdheden (nodig in geval van rampen, oorlogen, e.d.) |
| bihin-備品 | roerend goed; meubilair; apparatuur; benodigdheden |
| bijozakura-美女桜 | verbena (plant) |
| binbōyusuri-貧乏揺すり | het (tijdens het zitten) zenuwachtig [nerveus] trillen [bibberen; bewegen] met de benen |
| bō-忙 | het druk hebben; geen vrije tijd hebben |
| bo-慕 | (in kanji combinaties) verlangen; nostalgie; liefhebben; gehecht zijn aan; bewonderen |
| bodaiju-菩提樹 | Bodhiboom, Ficus religiosa (oorspronkelijk uit India; onder deze boom zou Boeddha de verlichting bereikt hebben) |
| bōsōzoku-暴走族 | (lid van) een motorbende |
| bunkakunshō-文化勲章 | Japanse Orde van Culturele Verdienste (onderscheiding voor mensen die een bijdrage hebben geleverd aan behoud en ontwikkeling van de cultuur) |
| bun'ya- ブン屋 | (jeugdbende jargon) journalist; verslaggever |
| burasageru-ぶら下げる | hangen (aan); bengelen; bungelen |
| chadōgu-茶道具 | benodigdheden [gerei; gebruiksvoorwerpen] voor de Japanse theeceremonie |
| chaki-茶器 | benodigdheden [gerei; gebruiksvoorwerpen] voor de Japanse theeceremonie |
| chakuyō-着用 | het dragen; aanhebben; aankleden |
| channeruken-チャンネル権 | het gezag [de rechten] hebben over de (tv) kanalen |
| charitī・shō-チャリティー・ショー | benefietconcert; liefdadigheidsvoorstelling |
| chichikuru-乳繰る | een geheime liefdesaffaire hebben (met) |
| chigiru-契る | gemeenschap hebben; het bed delen (met) |
| chikazuku-近づく | benaderen; beter leren kennen |
| chinichi-知日 | goede kennis hebben van Japan; goed op de hoogte zijn van Japanse zaken |
| chinka-鎮火 | het onder controle hebben van de brand [de brand meester zijn] |
| chinpira-ちんぴら | (jong) bendelid; gangster; crimineel; yakuza (van lage rang) |
| chōaisuru-寵愛する | sympathie [genegenheid] hebben; liefhebben; beschermen; (iem.) protegeren |
| chūgen-中元 | zomergeschenk (veel Japanners geven tijdens het Obon festival geschenken aan mensen die het afgelopen half jaar veel voor hen hebben betekend) |
| chūzai-駐在 | (benaming voor) regionale politieagent |
| dabingu-ダビング | het indubben [bijmixen] van geluid in een film; nasynchronisatie |
| daiichininsha-第一人者 | de hoogstgeplaatste [meest gezaghebbende] persoon; degene met de hoogste rang; de leidende [invloedrijkste] persoon (op een bepaald gebied) |
| daikirai-大嫌い | een sterke afkeer [hekel] hebben; verafschuwen; haten |
| dainoji-大の字 | (de vorm van het kanji 大) met armen en benen gespreid |
| dakuon-濁音 | stemhebbende medeklinker in het Japans |
| dakuonpu-濁音符 | het (dubbele aanhalings)teken gebruikt voor een stemhebbende medeklinker in het Japans |
| dakuten-濁点 | het (dubbele aanhalings)teken gebruikt voor een stemhebbende medeklinker in het Japans |
| daun-ダウン | naar beneden; omlaag; neergaand |
| dekata-出方 | houding; benadering |
| dōgu-道具 | gereedschap; gerei; uitrusting; benodigdheden; apparatuur |
| dōjōsuru-同情する | meevoelen; invoelen; medelijden [compassie] hebben |
| dokkaika-読解力 | goede leesvaardigheid hebben; goed begrijpend kunnen lezen; |
| dokuryō-読了 | het klaar zijn met lezen; (iets) uitgelezen hebben |
| doroppu-ドロップ | (bij honkbal) een kromme bal (die verticaal naar beneden valt) |
| dōshin-同心 | concentriciteit (hetzelfde middelpunt hebben) |
| dōtei-童貞 | (in het katholicisme) de benaming voor een non |
| egokoro-絵心 | zin hebben in schilderen [om schilderijen te maken] |
| eimei-英名 | Engelse naam [benaming] (b.v. voor dieren en planten) |
| ekiben-駅弁 | een bentobox (met voorverpakte maaltijd) die in stations wordt verkocht |
| ekkusukyaku-エックス脚 | X-benen |
| eragaru-偉がる | verwaand zijn; een hoge dunk van jezelf hebben |
| ete-得手 | (iemand's) sterke kant; waar je goed in bent |
| fenōru-フェノール | hydroxybenzeen; carbolzuur |
| fujinami-藤波 | benaming voor de familielijn van de Fujiwara-clan |
| fukidokuritsu-不羈独立 | vrij en onafhankelijk zijn; een vrije en onafhankelijke geest hebben |
| fukiorosu-吹き下ろす | naar beneden waaien |
| fukisōji-拭き掃除 | het dweilen; schrobben; schoonmaken |
| fukisōjisuru-拭き掃除する | dweilen; schrobben; schoonmaken |
| fukitobasu-吹き飛ばす | een grote mond hebben; opscheppen |
| fukōtsuzuki-不幸続き | opeenvolging van tegenslagen; het voortdurend pech hebben |
| fundarikettari-踏んだり蹴ったり | een reeks van tegenslagen en rampen; de ene tegenslag na het andere (hebben) |
| furītā-フリーター | freeter, Japanse uitdrukking voor mensen (meestal jongeren) die geen vaste baan hebben maar (wisselende) parttime baantjes |
| furunajimi-古馴染み | een goede [oude] vriend(in); iemand waar je al heel lang mee bevriend bent |
| fusagikomu-塞ぎ込む | piekeren; mokken; kniezen; tobben |
| fuseru-伏せる | naar beneden kijken; het hoofd laten hangen |
| fuseru-伏せる | plat op de grond [met het gezicht naar beneden] liggen |
| fushinjinmon-不審尋問 | (oude benaming) politieondervraging; politieverhoor |
| fusokusuru-不足する | tekort [gebrek] hebben [krijgen] (aan iets) |
| futaba-二葉 | kiem; knop; spruit (met twee blaadjes); twee zaadlobben |
| gachi-勝ち | (als suffix achter zelfst.naamwoorden of de renyōkeivorm van werkwoorden) de neiging hebben om; iets frequent [vaak] doen |
| gakidaishō-ガキ大将 | snotaap generaal; kinderbende leider; kind dat de buurt terroriseert |
| gakufū-学風 | academische benadering [trend] |
| gakuji-学事 | schoolzaken; onderwijszaken (zaken die betrekking hebben op academische studies of schoolonderwijs) |
| gakumei-学名 | wetenschappelijke benaming [naam] |
| gakuyō-学用 | (benodigdheden) voor studie [school] |
| gakuyōhin-学用品 | schoolbenodigdheden; schoolartikelen |
| ganimata-蟹股 | O-benen |
| gan'yūsuru-含有する | (een ingrediënt) bevatten [in zich hebben] |
| garami-搦み | ongeveer; zoiets als; gerelateerd aan; te maken hebbend met |
| gasorin-ガソリン | benzine |
| gasorinsutando-ガソリンスタンド | tankstation; pompstation; benzinestation (Engels: gasoline stand) |
| gasu-ガス | benzine |
| gasuketsu-ガス欠 | een (bijna) lege (benzine)tank |
| geijutsukahada-芸術家肌 | een artistieke aard [aanleg] hebben; er schuilt een kunstenaar in (hem; haar) |
| gekai-下界 | de [deze] wereld; de aarde (beneden de hemel) |
| geki-劇 | (het) druk (hebben) |
| gekkōsuru-激昂する | opvliegend [heetgebakerd] zijn; een kort lontje hebben; snel aangebrand zijn |
| gerupin-ゲルピン | gebrek aan geld (hebben) |
| giaku-偽悪 | pseudo-slecht zijn; het zich voordoen [gedragen] als een slechte persoon; doen alsof je een slechterik bent |
| giyaman-ギヤマン | (benaming uit Edo-periode voor) diamant |
| gojūonzu-五十音図 | tabel van de syllaben in het Japans |
| gorogoro-ごろごろ | (onomatopee) gerommel; gedonder; geluid van iets dat hard naar beneden rolt |
| gotatsuku-ごたつく | in de problemen zitten; ruzie hebben [maken] |
| gotetsuku-ごてつく | in de problemen zitten; ruzie hebben [maken] |
| gunjisaibansho-軍事裁判所 | (standaard benaming voor) krijgsraad; (hoog) militair gerechtshof in Japan |
| guntō-群盗 | roversbende |
| gurentai-愚連隊 | straatbende; vechtersbazen; hooligans |
| gūyū-偶有 | toevallige eigenschap; bij toeval een bepaalde eigenschap [vaardigheid] hebben |
| gūyūsei-偶有性 | toevallige eigenschap; bij toeval een bepaalde eigenschap [vaardigheid] hebben |
| gyangu-ギャング | bende; boevenbende; gangsterbende |
| gyūjiru-牛耳る | controleren, aanvoeren; domineren; de leiding hebben; (fig.) aan het roer staan |
| habakiki-幅利き | het macht [invloed] hebben |
| hadakaikkan-裸一貫 | niets hebben; blut zijn |
| haimei-拝命 | het worden benoemd; (officiële) benoeming |
| haiokutan-ハイオクタン | (met) hoog octaangehalte (benzine) |
| hairegu-ハイレグ | dames bodysuit [badpak] (met hoge uitsnijdingen bij de dijbenen) |
| hairu-入る | geïnstalleerd worden; (ergens) in zitten [ingekomen zijn]; een inhoud hebben (van); bevatten |
| hame-羽目 | benarde [lastige] situatie; puinhoop; penarie |
| hanashikomu-話し込む | een lang gesprek hebben (met iem.); een gesprek aangaan (met) |
| hanekaeru-跳ね返る | omkeren; terugkeren; terugkaatsen, terugveren; impact [repercussie] hebben |
| hanshō-汎称 | algemene [generieke] naam [term; benaming] |
| hashiru-走る | (samen) ervandoor gaan; wegvluchten; de benen nemen; van huis weglopen |
| hashiru-走る | zich wenden tot; een sterke neiging hebben tot; zich storten in |
| hataku-叩く | neerslaan; naar beneden slaan (sumo) |
| hataraku-働く | werken; een baan hebben; zwoegen; ploeteren |
| hataraku-働く | werken; functioneren; resultaat [effect] hebben |
| hatten-発展 | de ontwikkeling in de relatie (tussen man en vrouw); een losbandig leven leiden; een actief sex leven hebben |
| hayaben-早弁 | eten voor de eigenlijke lunchtijd (bij scholieren vooral, om een langere middagpauze te hebben) |
| hayato-隼人 | benaming voor jongens in de Kagoshima-prefectuur |
| heyazumi-部屋住み | (bij gangsters) bendelid dat in de groepsruimte woont en klusjes doet voor de bendeleider |
| hiasobi-火遊び | het flirten; versieren; een verhouding hebben |
| hibiku-響く | effect hebben; indruk maken; beïnvloeden |
| hiekisuru-裨益する | ten goede komen; baat hebben; voordeel halen; profiteren |
| hige-卑下 | zelfverachting; een lage dunk van jezelf hebben; nederigheid; onderdanigheid |
| hikiiru-率いる | aanvoeren; de leiding [het commando] hebben over |
| hikiotoshi-引き落とし | (sumo-techniek) een tegenstander naar beneden trekken |
| hikitsuru-引き攣る | krampen [zenuwtrekkingen] hebben |
| hikizuriorosu-引き摺り下ろす | naar beneden trekken [halen; brengen] |
| hikkei-必携 | iets dat onmisbaar [essentieel] is; iets dat je moet hebben |
| hikken-必見 | iets dat je gezien moet hebben |
| hinomarubentō-日の丸弁当 | een bentō (lunchbox) met witte rijst en één rode pruim in het midden (zodat het geheel lijkt op de Japanse vlag hinomaru) |
| hissageru-引っ提げる | (iets) in de hand hebben [meenemen; dragen] |
| hitoikire-人熱れ | muffe [benauwde] lucht (van veel mensen in een kleine ruimte) |
| hitokurō-一苦労 | moeilijke tijd; het moeilijk hebben |
| hitoriaruki-独り歩き | je eigen leven leiden; op eigen benen staan |
| hitoribotchi-独りぼっち | alleenlevend [solitair] zijn; het rijk alleen hebben; |
| hitoributai-一人舞台 | alleen de leiding [regie] hebben; veruit de beste zijn |
| hitoridachi-独り立ち | het onafhankelijk zijn; op eigen benen staan |
| hitsujuhin-必需品 | benodigdheden |
| hitto-ヒット | beet hebben (bij het vissen) |
| hiyameshi-冷や飯 | kille [koele] behandeling [benadering] |
| hiyayaka-冷ややか | (fig.) kil [koel; koud; onbenaderbaar] zijn |
| hōkai-抱懐 | het koesteren [hebben; erop na houden] van een gedachte, mening, etc |
| hokkeshū-法華宗 | (benaming voor) de boeddhistische Nichiren school |
| hokkeshū-法華宗 | (benaming voor) de boeddhistische Tendai school |
| hōkōonchi-方向音痴 | geen richtingsgevoel hebben; iem. zonder richtingsgevoel |
| hokusoemu-ほくそ笑む | in zichzelf grinniken; gniffelen; een binnenpretje hebben |
| hōmu-法務 | zaken die te maken hebben met de boeddhistische leer |
| hōmu・guraundo-ホーム・グラウンド | het eigen vakgebied (waar je goed in bent) |
| honenuki-骨抜き | het uitbenen [fileren] (van vlees); ontgraten (van vis) |
| honeppoi-骨っぽい | benig; knokig; met veel graten (vis) |
| hoshii-欲しい | wensen; verlangen; willen (hebben) |
| hosuru-補する | benoemen; aanstellen |
| i-亥 | de benaming van een kompasrichting, 30 graden west vanaf noord |
| i-亥 | een oude benaming voor een tijd, n.l. rond 22.00 uur (of tussen 21.00 en 23.00 uur) |
| ichimi-一味 | bende; groepering; samenzwering; kliek; kartel |
| ietsuki-家付き | een eigen huis hebben; aan een huis verbonden zijn; bij een huis behorend; bij een familie intrekken |
| iiateru-言い当てる | het goed raden; het bij het rechte eind hebben |
| iikaesu-言い返す | antwoorden; terugzeggen; een weerwoord hebben |
| iikawasu-言い交わす | een gesprek hebben met; gedachten wisselen met; beloftes uitwisselen |
| iinagara-言いながら | met deze woorden; dit gezegd hebbende |
| iiyoru-言い寄る | iem. benaderen; het hof maken; flirten |
| ikigurushii-息苦しい | benauwd; verstikkend; bedompt |
| ikizumaru-息詰まる | buiten adem [benauwd] zijn; (bijna) niet kunnen ademen (van zenuwachtigheid) |
| ikka-一家 | bende; groep (gangsters, e.d.) |
| ingaidan-院外団 | leden van een politieke partij die geen zetel hebben in het parlement |
| ippaku-一白 | witte vlekken op de benen van een paard; een paard met witte vlekken op zijn benen |
| iru-入る | zinken; naar beneden gaan [zakken]; ondergaan (van de zon) |
| iru-居る | hebben; bezitten |
| iru-要る | nodig zijn; nodig hebben |
| irusu-居留守 | het doen alsof je niet thuis bent (voor bezoekers) |
| isseifūbi-一世風靡 | de heerschappij voeren; overwicht [controle] hebben op de gedachten van mensen |
| isūsei-異数性 | aneuploïdie (het hebben van een afwijkend aantal chromosomen) |
| itamu-痛む | pijn hebben; (pijn) lijden; pijn doen; kwetsen; pijnlijk zijn |
| itosuru-意図する | van plan zijn; als doel hebben |
| itsukushimu-慈しむ | houden van; liefhebben |
| iyagaru-嫌がる | een hekel [afkeer; tegenzin] hebben (om iets te doen) |
| izon-異存 | andersdenkend zijn; een andere [afwijkende] mening hebben; het oneens zijn (met iem.) |
| izutsu-井筒 | benaming van een wapenschild |
| jain-邪淫 | (boeddh.) overspel; het hebben van een buitenechtelijke relatie |
| jakushō-弱小 | zwak zijn; weinig kracht hebben |
| jifu-慈父 | zorgzame [liefhebbende] vader |
| jimejime-じめじめ | (onomatopee) benauwd; klam; vochtig |
| jimuyōhin-事務用品 | kantoorbenodigheden |
| jishakabushikishutokuken-自社株式取得権 | het recht hebben om eigen aandelen te verwerven |
| jishō-自称 | zelfbenoemde; zelfverklaarde; zelf beschrevene |
| jisoku-自足 | zelfstandigheid; onafhankelijkheid; op eigen benen kunnen staan; autarkie |
| jiyūjizai-自由自在 | vrij [onbelemmerd; onbeperkt] zijn; de controle hebben (over) |
| jōban-上番 | het dienst hebben; in dienst [functie] zijn |
| jōka-城下 | (zich bevindend) beneden [bij] een kasteel |
| jūgyōinmochikabuseido-従業員持ち株制度 | het systeem dat werknemers aandelen in de zaak (waar ze werken) kunnen hebben |
| junsahashutsujo-巡査派出所 | (oude benaming voor) politiepost |
| jūshi-重視 | belang; benadrukking; beklemtoning; accentuering |
| jūshisuru-重視する | belang hechten aan; benadrukken |
| kaban-下番 | het geen dienst hebben; buiten dienst [functie] zijn |
| kagehinata-陰日向 | oneerlijkheid; onoprechtheid; twee kanten hebben |
| kaitenkyūgyō-開店休業 | (van een winkel) open zijn maar bijna geen klandizie [klanten] hebben |
| kajiru-齧る | beperkte kennis hebben van (iets) |
| kajō-渦状 | spiraalvormig [kolkvormig] zijn; de vorm [toestand] van een draaikolk hebben |
| kakaeru-抱える | iets in je armen houden [dragen]; ergens mee zitten; bezorgd zijn; (een last) op de schouders hebben (fig.) |
| kakaeru-抱える | iets in bezit hebben |
| kakawaru-関わる | zich bezig houden met; te maken hebben met |
| kakazuriau-拘り合う | verwikkeld zijn in; te maken hebben met |
| kakemochi-掛け持ち | het hebben van twee verschillende (parttime) banen |
| kakōsuru-下降する | (af)dalen; naar beneden gaan; zinken; vallen; duiken |
| kaku-掻く | krabben (b.v. bij insectenbeet) |
| kamaeru-構える | een bepaalde houding aannemen (b.v. ter verdediging); gereed hebben; bij de hand hebben; klaar staan (om te); voorbereiden |
| kamau-構う | rekening houden met; aandacht hebben voor; (iets kunnen) schelen |
| kamenokō-亀の甲 | (chemie) de structuurformule van benzeen (verticaal en horizontaal op elkaar geplaatste zeshoeken) |
| kan-管 | controleren; de supervisie hebben; toezicht houden |
| kanashimu-悲しむ | berouwen; spijt hebben (van) |
| kanezumari-金詰まり | geldgebrek; (te) weinig geld hebben |
| kangaekomu-考え込む | in gedachte verzonken zijn; piekeren; peinzen; tobben; diep nadenken (over) |
| kankeisuru-関係する | gerelateerd zijn aan; betrekkingen hebben; verwant zijn |
| kanmei-漢名 | Chinese benaming (van dieren, planten, etc.) |
| kanpasuru-看破する | doorzien; doorhebben; in de gaten hebben; (iemands) gedachten lezen |
| kansai-甘菜 | (andere benaming voor) suikerbiet |
| kansuru-冠する | benoemen; een naam [titel] toevoegen aan |
| karakami-唐紙 | kleurbenaming in de weefkunst, bij de schering en inslag (horizontaal geel, verticaal wit) |
| karate-空手 | (met) lege handen; zonder iets in handen (te hebben) |
| karyū-下流 | benedenstroom; stroomafwaarts |
| kasha-火車 | (boeddh.) vuurwagen (vervoert dode mensen die tijdens hun leven slechte daden hebben begaan naar de hel) |
| kashi-かし | eindpartikel, benadrukt en versterkt de betekenis |
| kashi-下肢 | onderste ledematen; benen; poten |
| kashō-和尚 | benaming voor een courtisane uit de hogere klasse |
| katasukashi-肩透かし | (techniek in sumo worstelen) onder-schouderzwaai naar beneden |
| katsuyō-活用 | praktisch gebruik; toepassing; benutting |
| kawajiri-川尻 | benedenstroom (van een rivier) |
| kawaku-渇く | dorst hebben |
| kazu-下図 | benedenstaand figuur [diagram]; illustratie hieronder |
| kegirai-毛嫌い | een (instinctive) hekel [afkeer] hebben; bevooroordeeld zijn |
| keisatsuhashutsujo-警察派出所 | (oude benaming voor) politiepost |
| keishō-敬称 | erenaam; betiteling; respectvolle benaming |
| kenasu-貶す | afkraken; afbrekende kritiek hebben op; kleineren |
| kenkenfukuyō-拳拳服膺 | altijd in gedachten houden; in het geheugen gegrift hebben |
| kenkin-兼勤 | een extra functie [positie] hebben |
| kenkyo-検挙 | verbalisering; arrestatie; aanhouding (van misdadigers); oprollen (van een bende) |
| kenpo-兼補 | benoeming [aanstelling] van iemand in een nevenfunctie naast zijn hoofdfunctie |
| kenryokusha-権力者 | een machtige [invloedrijke; gezaghebbende] persoon |
| kenshikibaru-見識張る | zich wijs [belangrijk; waardig] voordoen; doen alsof je wijs [slim] bent |
| keotosu-蹴落とす | naar beneden [onderuit] schoppen; verslaan |
| kezune-毛脛 | harige benen [schenen] |
| kezuru-削る | schaven; krabben; schrapen; slijpen; uithakken; scheren; eroderen |
| kihatsuyu-揮発油 | benzine; petroleum |
| kihatsuyuzei-揮発油税 | benzineaccijns; benzinetax; benzinebelasting |
| kikitogameru-聞き咎める | terechtwijzen; berispen; aanmerkingen hebben (op); in twijfel trekken (wat iemand zegt) |
| kiku-利く | effect hebben; effectief zijn; goed zijn voor |
| kimekomu-決め込む | zich inbeelden; een hoge dunk van zichzelf hebben; doen alsof |
| kininaru-気になる | zin hebben in [om]; geneigd zijn om |
| kinjichi-近似値 | geschatte waarde; waarde bij benadering; schatting |
| kinkakushi-金隠し | (samoerai) harnasstuk (aan de voorkant, over de dijbenen) |
| kinōgo-機能語 | woorden die alleen een grammaticale (geen semantische) functie hebben |
| kinori-気乗り | geïnteresseerd zijn (in); zin hebben om iets te doen; enthousiasme |
| kirai-嫌い | hekel hebben; tegenstaan; vies vinden (van eten) |
| kirau-嫌う | iemand [iets] haten; een hekel hebben aan iemand [iets] |
| kirisageru-切り下げる | afsnijden; afknippen; van boven naar beneden snijden |
| kisuru-期する | verwachten; hopen; uitkijken naar; rekenen op; voorzien; een voorgevoel hebben; aan zien komen |
| kiyō-起用 | aanstelling; benoeming; tewerkstelling; promotie; bevordering |
| kizuku-気づく | opmerken; bemerken; beseffen; in de gaten hebben |
| kōban-交番 | politiepost (vanaf 1994 de officiële benaming; voorheen 巡査派出所 en 警察派出所) |
| kodakusan-子だくさん | veel kinderen hebben |
| kōdoku-購読 | het kopen en lezen van boeken, kranten, tijdschriften e.d.; een abonnement hebben (op een krant of tijdschrift) |
| kōdokusuru-購読する | boeken, kranten, tijdschriften e.d. kopen en lezen; een abonnement hebben (op een krant of tijdschrift) |
| kōgun-皇軍 | het keizerlijke leger (vroeger de algemene benaming voor leger en marine van Japan) |
| kōkaisuru-後悔する | betreuren; berouwen; spijt hebben |
| kokorogake-心がけ | geesteshouding; denkwijze; zienswijze; standpunt; benadering; streven; doel |
| kokorogakeru-心がける | streven naar; pogen; willen; op het oog hebben |
| kokozotobakarini-ここぞとばかりに | de kans benutten [aangrijpen]; van de gelegenheid gebruik maken |
| kokuru-こくる | wrijven; schrobben |
| kokutan-黒檀 | ebbenhout |
| kōmō-紅毛 | (in de Edo-periode) een Japanse benaming voor Nederlander; Westerling; Europeaan |
| kōmōjin-紅毛人 | (in de Edo-periode) een Japanse benaming voor Nederlander; Westerling; Europeaan |
| konjuhōshō-紺綬褒章 | medaille met donkerblauw lint (een prestigieuze Japanse eremedaille voor weldoeners die grote sommen geld hebben gedoneerd voor het algemeen welzijn) |
| kōshō-公称 | officiële [algemene] naam [benaming] |
| koshō-呼称 | naamgeving; benoeming |
| koshō-呼称 | naam; benaming |
| koso-こそ | (achtervoegsel, benadrukt het voorgaande) precies; juist; daarom |
| kosogeru-刮げる | afkrabben; afschrapen |
| kotatsu-炬燵 | Japanse tafelkachel (een laag tafeltje met verwarming eronder om de benen te warm te houden, vaak met een deken erover om de warmte te bewaren) |
| kotogaaru-ことがある | (geeft een ervaring weer) het is gebeurd (dat); ik ben een keer geweest; ik heb een keer gedaan |
| kotokaku-事欠く | tekort komen, gebrek hebben aan; missen; ontberen |
| kotonakareshugi-事勿れ主義 | (houding van) de dingen op zijn beloop laten; geen slapende honden wakker maken (een passieve houding hebben t.o.v.problemen i.p.v. ze aan te pakken) |
| kōzairyō-好材料 | gunstige voorwaarden, die een positief effect hebben op de beurs; een hausse |
| kuchizamishii-口寂しい | (lett. eenzame mond) hongerig zijn; trek [zin] hebben (in eten, een sigaret, etc.) |
| kudari-下り | het afdalen; naar beneden gaan |
| kudaru-下る | naar beneden gaan; afdalen |
| kudatte-下って | naar beneden; lager; later |
| kuiage-食い上げ | je baan verliezen; geen inkomsten meer hebben; niet meer in je levensonderhoud kunnen voorzien |
| kuiakiru-食い飽きる | overeten; teveel gegeten hebben; vol zitten; niet meer lusten |
| kuiaratameru-悔い改める | berouw hebben; tot inkeer komen; een nieuw begin maken; met een schone lei beginnen |
| kuide-食いで | genoeg gegeten hebben; vol zitten |
| kuiru-悔いる | betreuren; spijt [berouw] hebben (van) |
| kuitarinai-食い足りない | niet genoeg gegeten hebben; nog hongerig zijn |
| kumiin-組員 | bendelid; gangster |
| kumu-組む | de benen [armen] kruisen [over elkaar slaan] |
| kuraimake-位負け | het onwaardig zijn aan [niet de kwaliteiten hebben voor] zijn titel [positie]; tekort schieten |
| kuraimakesuru-位負けする | niet de kwaliteiten hebben voor zijn titel [positie]; tekort schieten |
| kurawankabune-食らわんか舟 | de benaming van de handelsscheepjes die etenswaren verkochten (in de Edo periode) |
| kuroki-黒木 | ebbenhout |
| kusazuri-草摺り | dij-harnasplaat (harnasstuk om de dijbenen te beschermen) |
| kushi-駆使 | vrije beschikking (hebben over); gebruik naar eigen goeddunken |
| kuwaeru-銜える | iets in de mond (tussen de tanden of lippen) houden [hebben; nemen] |
| kuwashii-詳しい | goed geïnformeerd [ingevoerd] zijn, veel kennis hebben |
| kuwazugirai-食わず嫌い | iets niet lusten zonder het ooit geproefd te hebben; een instinctieve afkeer [vooroordeel] hebben; niet bereid zijn iets (eerst) te proberen |
| kuyamu-悔やむ | betreuren; spijt betuigen; spijt hebben |
| kyakuryoku-脚力 | kracht in de benen [beenspeieren] |
| kyōchōsuru-強調する | benadrukken; accentueren; beklemtonen |
| kyōjiru-興じる | zich amuseren; plezier hebben |
| kyōju-享受 | het genieten van; hebben; bezitten (b.v. gezondheid, vrijheid) |
| kyōtsū-共通 | (iets) gemeen [gemeenschappelijk] hebben |
| kyōyū-梟雄 | gewetenloze [wrede; gewelddadige] schurk; bendeleider |
| kyūjō-窮状 | slechte [benarde] toestand [situatie; omstandigheden] |
| kyūshō-旧称 | oude naam [vroegere benaming] (voor) |
| kyūsuru-窮する | arm worden; tot armoede vervallen; geldgebrek hebben |
| mākāgen'yu-マーカー原油 | benchmark maatstaf] voor ruwe olie |
| makegirai-負け嫌い | een hekel hebben aan verliezen; altijd willen winnen; competitief zijn |
| makeinu-負け犬 | een duidelijke verliezer (als een hond die met zijn staart tussen de benen afdruipt); underdog |
| makekosu-負け越す | meer verliezen hebben dan overwinningen |
| makezugirai-負けず嫌い | een hekel hebben aan verliezen; altijd willen winnen; competitief zijn |
| makiotoshi-巻き落とし | naar beneden draaiende aanval (kendō, sumo) |
| mantan-満タン | volle tank (benzine, water, etc.) |
| mappiragomen-真っ平御免 | botte weigering; genoeg hebben van |
| maruhadaka-丸裸 | geen bezittingen meer hebben; alles kwijtgeraakt zijn |
| mashita-真下 | direct [precies] onder [beneden] |
| matou-纏う | dragen; aanhebben; aantrekken; ingepakt zijn; gehuld zijn (in) |
| matsuwaru-纏わる | verband houden met; te maken hebben met |
| mehachibu-目八分 | (net) beneden oogniveau [ooghoogte] |
| meijiru-命じる | benoemen; aanwijzen; aanstellen |
| meimei-命名 | naamgeving; benaming |
| meimoku-名目 | naam; benaming; titel |
| meishō-名称 | naam; benaming; titel |
| meizuru-命ずる | benoemen; aanwijzen; aanstellen |
| meromero-めろめろ | een zacht ei(tje); een slappeling; een zwak hebben voor iemand |
| metsubushi-目潰し | iets (zand, stof, as, etc.) in je ogen hebben |
| mezasu-目指す | mikken op; op het oog hebben; in gedachten hebben |
| mezumari-目詰まり | iets (stof, vuiltje, etc.) in je ogen hebben |
| miakiru-見飽きる | genoeg hebben van (het kijken naar) iets; iets niet (langer) meer willen zien |
| migaku-磨く | poetsen; borstelen; schrobben; polijsten |
| miharasu-見晴らす | uitkijken (op; over); overzien; een mooi uitzicht hebben |
| miharukasu-見晴るかす | uitkijken (op; over); overzien; een mooi uitzicht hebben |
| mikaeru-見変える | iets anders (ver)kiezen [liever hebben]; stoppen en iets anders gaan doen |
| mikaku-味覚 | een fijne [scherpe] smaak hebben; (verschillende smaken) goed kunnen proeven |
| mikiri-見切り | opgave; verzaking; in de steek laten; genoeg hebben van |
| mimizatoi-耳聡い | een scherp [goed] gehoor hebbend |
| minju-民需 | behoeften van particulieren; producten of diensten die particulieren nodig hebben |
| miorosu-見下ろす | naar beneden kijken; overheen kijken; uitzien [uitkijken] over |
| misugara-身すがら | niets (bij je) hebben [bezitten (behalve je lichaam) |
| misugosu-見過ごす | over het hoofd zien; niet opmerken; niet in de gaten hebben |
| misumisu-見す見す | vlak onder je ogen; waar je bij stond; niet wetend [doorhebbend] |
| mitogameru-見咎める | betwijfelen; in twijfel trekken; iets aan te merken hebben |
| mitoosu-見通す | een vrij [ononderbroken] uitzicht hebben over; vrij zicht hebben op |
| miuchi-身内 | (gokwereld) bendelid |
| mizubara-水腹 | een volle buik door teveel water gedronken te hebben |
| mizushigoto-水仕事 | huishoudelijk werk, zoals schrobben, boenen en wassen |
| mochiawase-持ち合わせ | (geld) bij zich (hebben); in voorraad |
| mochiawaseru-持ち合わせる | (toevallig) bij zich hebben |
| mochikomu-持ち込む | voorstellen; iem. benaderen; aanspreken |
| mōkeru-儲ける | een kind verwekken; een kind krijgen [hebben] |
| monomidakai-物見高い | erg nieuwsgierig [benieuwd] |
| morau-貰う | verzoeken; nemen; willen hebben |
| moto-下 | onder; beneden |
| mōtō-孟冬 | benaming voor de maand oktober op de maankalender |
| motsu-持つ | (in de hand) dragen [houden]; bij zich hebben; vasthouden; vastgrijpen |
| motsu-持つ | bezitten; hebben |
| motte-以て | wordt ook gebruikt om alleen te versterken [benadrukken] |
| munagurushii-胸苦しい | beklemd [benauwd] gevoel op de borst |
| muryo-無慮 | ongeveer; bij benadering |
| museki-無籍 | statenloos zijn; geen nationaliteit hebben |
| musen-無銭 | zonder geld; geen geld hebben; geen geld nodig hebben |
| mushimushi-むしむし | (onomatopee) benauwd; drukkend (weer) |
| mushoku-無職 | werkeloos [zonder werk] zijn; geen baan [beroep] hebben |
| mute-無手 | niets in de handen [blote handen] hebben |
| muyoku-無欲 | geen verlangens hebben; onzelfzuchtig zijn; vrij van hebzucht zijn |
| myōmoku-名目 | naam; titel; benaming |
| na-名 | de naam van iets; benaming |
| nadareru-雪崩れる | naar beneden stromen |
| nagabanashisuru-長話する | lang praten; een lang gesprek voeren [hebben] (met) |
| nagai-長い | een groot uithoudingsvermogen hebben; het lang volhouden; geen haast hebben |
| nagamushi-長虫 | (andere benaming voor) een slang |
| nagaraeru-長らえる | lang leven; een lang leven hebben |
| nagarazoku-ながら族 | mensen (leeringen; studenten) die de gewoonte hebben tijdens het studeren te luisteren naar muziek, radio enz. |
| nageku-嘆く | treuren; verdriet hebben; weeklagen; rouwen; wenen |
| nai-無い | niet hebben; niet bezitten; ontbreken |
| naihanhiza-内反膝 | O-benen |
| nakiharasu-泣き腫らす | huilen tot je ogen rood [gezwollen] zijn; tranen met tuiten huilen; opgezwollen ogen van het huilen hebben |
| nakinureru-泣き濡れる | tranen in de ogen hebben; doordrenkt van tranen zijn |
| nakusu-無くす | geen wilskracht [zin] meer hebben; het opgeven |
| namae-名前 | benaming; (roep)naam; naam; voornaam; familienaam |
| nanban-南蛮 | Zuidelijke Barbaren (in de 16de en 17de eeuw een Japanse benaming voor de Europeanen (m.n. de Portugezen en Spanjaarden) die toen naar Japan kwamen) |
| nanban-南蛮 | Zuidelijke Barbaren (van de Muromachi-periode tot de Edo-periode een Japanse benaming voor (ei)landen in de Stille Zuidzee) |
| nanto-南都 | (poëtische benaming voor de stad) Nara |
| nareru-慣れる | gewend zijn aan; wennen aan; ervaring hebben [krijgen] met; eigen maken [worden] |
| naridoshi-生り年 | mastjaar (bij bosbouw en natuurbeheer een benaming voor een jaar waarin bomen en planten veel meer vrucht dragen dan normaal) |
| narihibiku-鳴り響く | een goede reputatie hebben; algemeen bekend zijn |
| natsuimo-夏芋 | een andere benaming voor een (gewone) aardappel |
| natsujikan-夏時間 | zomertijd (in de zomer wordt de klok 1 uur vooruitgezet om meer profijt te hebben van het lange licht) |
| natsukan-夏柑 | de benaming van een vrucht, een soort Chinese citroen |
| natsumakesuru-夏負けする | last hebben van [lijden onder] de zomerhitte |
| netamu-妬む | jaloers zijn (op); benijden |
| nichirin-日輪 | de zon (benaming n.a.v. de ronde vorm) |
| nichiyōhin-日用品 | dagelijkse benodigdheden; voorwerpen voor dagelijks gebruik |
| nigate-苦手 | afkeer [angst] hebben voor |
| nigate-苦手 | mysterieuze [genezende] krachten in de handen hebben |
| nigirikobushi-握り拳 | met lege handen staan; geen geld op zak hebben; met blote handen [ongewapend] zijn |
| nihonzashi-二本差し | een benaming voor een samoerai (die beide zwaarden vasthoudt) |
| nihonzashi-二本差し | een benaming voor twee spiesjes gegrilde tofu of tofu dengaku |
| nikuhaku-肉薄 | het dichterbij komen; dicht benaderen; insluiten; achtervolgen; inhalen |
| nikuzuki-肉付き | vlezig [vet] zijn; vlees aan het lichaam hebben |
| ningoku-任国 | het land waar je wordt benoemd als ambassadeur, gezant of consul |
| ninjiru-任じる | benoemen; aanstellen |
| ninkan-任官 | aanstelling; benoeming |
| ninmei-任命 | benoeming; aanstelling |
| ninmeisei-任命制 | systeem van benoemingen |
| ninmeishiki-任命式 | ceremonie bij benoeming; plechtige installatie; inhuldiging |
| ninmeisuru-任命する | benoemen; aanstellen |
| ninmen-任免 | benoeming en ontslag |
| nirami-睨み | gezag; autoriteit; invloed (over iets hebben) |
| niru-似る | lijken (op); gelijkenis hebben (met); eruit zien (als) |
| nishasannyū-二捨三入 | een rekenmethode waarbij decimalen van 2 of lager naar beneden worden afgerond, en van drie of hoger naar boven) |
| nisokunowaraji-二足の草鞋 | (lett. twee paar strosandalen dragen) twee petten op hebben; twee ijzers in het vuur hebben |
| nīzu-ニーズ | behoefte); benodigdheid; vereiste |
| nōhittonōran-ノーヒットノーラン | (honkbal) een wedstrijd waarin geen van beide teams een honkslag hebben geslagen |
| nozoku-覗く | naar beneden kijken |
| nozomu-望む | uitkijken op [over]; zicht hebben op |
| nukabukuro-糠袋 | een stoffen zak gevuld met rijstzemelen om de huid mee te schrobben tijdens het baden |
| nyū・myūjikku-ニュー・ミュージック | nieuwe muziek, benaming voor Japanse popmuziek |
| ochiyuku-落ち行く | in een benarde toestand belanden |
| ōjuhōshō-黄綬褒章 | Medaille met het gele lint, Japanse nationale onderscheiding (voor mensen die zich hebben onderscheiden in landbouw, handel, industrie, e.d.) |
| okadochigai-お門違い | naar het verkeerde adres [huis; gebouw] gaan; het bij het verkeerde eind hebben |
| okugata-奥方 | bij krijgsadel het woongedeelte waar de vrouwen hun verblijf hebben |
| okumuki-奥向き | (zaken die te maken hebben met) het huishouden (zoals de financiën van het huishouden) |
| okureru-遅れる | (te) laat [later] komen; (te) laat zijn; vertraging hebben |
| ōkyaku-O脚 | O-benen |
| omoiagaru-思い上がる | verwaand zijn; een (te) hoge dunk van zichzelf hebben |
| onchi-音痴 | geen gevoel hebben (voor); ergens slecht in zijn |
| onsetsumoji-音節文字 | syllabisch schrift; syllabenschrift; lettergrepenschrift |
| ooatari-大当たり | de grote prijs winnen; veel succes hebben; een klapper maken; een grote hit scoren |
| ookuradaijin-大蔵大臣 | Minister van Financiën (benaming tot 2001) |
| oomaka-大まか | globaal; bij benadering; vrij; algemeen |
| ooyoso-大凡 | basis; grondslag; (bij) benadering; in grote trekken; in het algemeen; ruwweg |
| oozappa-大ざっぱ | ruw (schatting); ongeveer; bij benadering |
| oozukami-大掴み | een globaal (beeld hebben); ruwe [algemene] (details) |
| oriau-折り合う | goed overweg kunnen met (elkaar); goede relatie [verstandhouding] hebben met |
| oriru-下りる | afdalen; naar beneden gaan [lopen] |
| oriru-下りる | naar beneden komen; dalen; vallen; (b.v.gordijn; luiken; lift) |
| orosu-下ろす | naar beneden halen; laten zakken |
| osae-押さえ | het naar beneden drukken; neerwaartse druk |
| oshō-和尚 | benaming voor een courtisane uit de hogere klasse |
| oyoso-凡そ | ongeveer; bij benadering |
| paa-ぱあ | blut zijn; niets meer hebben |
| parapara-ぱらぱら | (onomatopee) in kleine hoeveelheden (druppels, e.d.) naar beneden vallend (het geluid daarbij): gedruppel; gekletter |
| petenshi-ペテン師 | (Chin.: bēngzi) zwendelaar; oplichter; bedrieger |
| pitchi-ピッチ | het aantal keren dat de armen en benen bewegen tijdens het zwemmen |
| pojitibu・apurōchi-ポジティブ・アプローチ | positieve aanpak [benadering; houding] |
| punpun-ぷんぷん | (onomatopee) sterk ruikend; een scherpe lucht hebbend |
| ranbai-乱売 | het verkopen van goederen beneden de marktprijs |
| randebūsuru-ランデブーする | een rendez-vous [afspraak(je)] hebben |
| renchū-連中 | groep; (vrienden)kring; gezelschap; vereniging; kliek; (boeven)bende |
| rendaku-連濁 | (Japanse morfonologie) opeenvolgende stemvoering: een stemloze klank wordt stemhebbend in een combinatie van woorden, b,v, はな (花) + ひ (火) = はなび (花火) |
| rikaisuru-理解する | begrijpen; bevatten; doorhebben; inzien |
| rinkei-鱗形 | schubben patroon [motief] |
| rinpun-鱗粉 | minuscuul kleine schubben op de vleugels van vlinders en motten |
| roakushumi-露悪趣味 | het leuk vinden om op te scheppen over hoe slecht je bent |
| rokkotsu-肋骨 | benaming voor decoratief lint op legeruniformen (tijdens de Russisch-Japanse Oorlog 1904-1905) |
| ryōashi-両足 | twee [beide] benen [voeten] |
| ryōnagare-両流れ | dakstijl voor de hoofdschrijn van een shinto heiligdom (waarbij de dakranden (voor-achter of links-rechts) glooiingen hebben aan beide zijden) |
| ryōnagarezukuri-両流造 | dakstijl voor de hoofdschrijn van een shinto heiligdom (waarbij de dakranden (voor-achter of links-rechts) glooiingen hebben aan beide zijden) |
| ryōsoku-両足 | twee [beide] benen [voeten] |
| sage-下げ | verlaging; het naar beneden brengen; laten zakken |
| sageru-下げる | (naar beneden) hangen; bungelen |
| sakaeru-栄える | voorspoed hebben; succes hebben; floreren |
| samugari-寒がり | het koud hebben; koukleumen; kouwelijk zijn |
| samui-寒い | koud (hebben; zijn) |
| sankaku-参画 | deelname aan de planning; een aandeel hebben in een plan |
| sassuru-察する | meeleven; te doen hebben (met) |
| sasu-指す | (iem.) benoemen; voordragen; aanstellen |
| segare-倅 | (nederige benaming voor je eigen zoon) mijn zoon |
| seibaisūsei-正倍数性 | euploïdie (het hebben van een complete set chromosomen) |
| seigan-晴眼 | (goed) kunnen zien; goede [scherpe] ogen hebben |
| seisatsuyodatsu-生殺与奪 | de volledige controle hebben (over leven of dood) |
| seitsū-精通 | het goed bekend [geïnformeerd] zijn; diepgaande kennis hebben (van) |
| sekiageru-咳き上げる | een hoestbui hebben; constant hoesten; ophoesten |
| sekikomu-咳き込む | hevig hoesten; een hoestbui hebben [krijgen] |
| sekitansan-石炭酸 | fenol; hydroxybenzeen; carbolzuur |
| sekkin-接近 | nadering; benadering |
| semeyoseru-攻め寄せる | aanvallend benaderen, aanstormen op |
| sen-線 | lijn (fig.); benadering |
| senkyō-仙境 | een adembenemend landschap ver van de profane wereld |
| sennin-選任 | verkiezing; opdracht; benoeming; aanstelling |
| shichfukujin-七福神 | de 7 geluksgoden uit de Japanse mythologie (Hotei, Jurōjin, Fukurokuju, Bishamonten, Benzaiten, Daikokuten, en Ebisu) |
| shichifukujin-七福神 | de 7 geluksgoden (Daikokuten, Ebisu, Bishamonten, Benzaiten, Fukurokuju, Jurōjin en Hotei) |
| shimei-指名 | benoeming |
| shimeisuru-指名する | benoemen |
| shina-支那 | China (een oude benaming, werd in oorlogstijden ook wel denigrerend gebruikt) |
| shinkā-シンカー | (honkbal) een snelle bal die naar beneden en naar de binnenkant afbuigt |
| shinkensha-親権者 | ouderlijk gezaghebbende; voogd; wettelijk vertegenwoordiger |
| shinnin-新任 | nieuwe benoeming [aanstelling] |
| shishokan-私書函 | (oude benaming voor) postbus |
| shita-下 | onder; beneden; onderkant; bodem; basis |
| shitai-肢体 | armen en benen; ledematen |
| shitamachi-下町 | benedenstad; het lagergelegen deel van een stad |
| shitamuki-下向き | (de blik) naar beneden gericht; met de ogen naar beneden |
| shitatariochiru-滴り落ちる | naar beneden sijpelen [druppelen] |
| shitei-指定 | afspraak; benoeming; vaststelling; aanstelling; toekenning |
| shitsuji-執事 | (Tokugawa periode) benaming voor een jongeling in het shogunaat |
| shiyō-使用 | (iem.) in dienst hebben |
| shiyōsuru-使用する | (iem.) in dienst hebben |
| shizumu-沈む | naar beneden gaan; ondergaan; zinken; onder water komen te staan; wegzakken; verzakken |
| shōbi-焦眉 | spoed hebben; dringend zijn |
| shōchisuru-承知する | kennis [besef] hebben (van) |
| shōgaichishi-傷害致死 | doodslag; mishandeling de dood ten gevolge hebbend |
| shōgō-称号 | titel; graad; aanduiding; benaming |
| shoji-所持 | bezit; het (iets) bij zich dragen [hebben] |
| shōko-称呼 | benaming; naamgeving |
| shokushō-食傷 | oververzadiging; het teveel (dezelfde dingen) eten; genoeg hebben [beroerd worden] van veel hetzelfde eten [horen] |
| shonin-初任 | eerste benoeming [functie]; het voor het eerst in dienst zijn |
| shōshin-小心 | lafheid; benepenheid; vreesachtigheid |
| shoyō-所用 | benodigdheden; behoefte |
| shōyoku-小欲 | weinig verlangens hebben; niet erg hebzuchtig zijn |
| shoyūsuru-所有する | bezitten; in eigendom hebben |
| shozainai-所在ない | zich vervelen; niets te doen hebben |
| shubōsha-首謀者 | leider (van een bende, opstand, e.d.) |
| shūnin-就任 | inauguratie; installatie; intrede; inwijding; benoeming |
| shusseuo-出世魚 | vissen die een verschillende namen hebben al naar gelang hun grootte en ouderdom |
| sōji-掃除 | schoonmaak; het schoonmaken [vegen; schrobben; boenen] |
| sōjisuru-掃除する | schoonmaken; vegen; poetsen; schrobben; boenen |
| sonemu-嫉む | jaloers zijn; benijden; misgunnen |
| sōsekiun-層積雲 | stratocumulus (beneden 2000 meter hangende wolkenlagen) |
| sōsharu・hakkingu-ソーシャル・ハッキング | sociaal hacken; het op grote schaal beïnvloeden van het gedrag en standpunten van mensen (zonder dat ze het door hebben) (Engels: social hacking) |
| sōshō-総称 | algemene [generieke] naam [term; benaming] |
| suijunten-水準点 | benchmark |
| sukēpugōto-スケープゴート | iem. anders als zondebok aanwijzen (van waar je zelf schuldig aan bent) |
| sunappu-スナップ | (American football) beginpass (door de benen van de center naar de back) |
| suraidingu-スライディング | sliding (bij sport: glijdende beweging over de grond met de benen vooruit) |
| suru-擦る | wrijven; schuren; schrobben; afstrijken (lucifer); vijlen; polijsten; afdrukken |
| tabezugirai-食べず嫌い | een (instinctieve) hekel hebben aan een bepaald soort voedsel; iets niet lusten zonder het ooit geproefd te hebben |
| tadaima-ただいま | hallo, daar ben ik weer; ik ben thuis (gezegd door degene die thuis komt tegen degene die thuis is) |
| tadoru-辿る | oorsprong hebben in; teruggaan [terugvoeren] tot |
| taibutsu-対物 | betreffende [betrekking hebbende op] dingen [voorwerpen] |
| taijin-対人 | betreffende [betrekking hebbend op] mensen |
| tainō-怠納 | (het hebben van) een betalingsachterstand; achterstallige betaling; het in gebreke blijven |
| taiyoku-大欲 | veel verlangens hebben; hebzuchtig zijn |
| tajitatan-多事多端 | het erg druk hebben; veel werk hebben; veelbewogenheid |
| takoku-他国 | buitenland; een ander land; een andere plaats] [regio] (dan waar je bent geboren) |
| tāmu-ターム | term; benaming; terminologie |
| tannin-担任 | de leiding hebben over een bepaalde klas (of een bepaald vak) op school |
| tanoshimu-楽しむ | (ergens van) genieten; plezier hebben; zich amuseren |
| tantō-担当 | het de leiding hebben; verantwoordelijk zijn |
| tantōsuru-担当する | de leiding hebben; verantwoordelijk zijn |
| taremaku-垂れ幕 | een (hangende) langwerpige strook stof waarop (van boven naar beneden) iets geschreven staat |
| tasseikan-達成感 | voldaan gevoel; gevoel van voldoening; gevoel succes [iets bereikt] te hebben |
| tate-縦 | lengte; hoogte; diepte; verticaal; loodrecht; van boven naar beneden; van noord naar zuid |
| tayō-多用 | het druk hebben; veel dingen te doen hebben |
| tazai-多罪 | schuldig zijn aan veel dingen; veel zonden hebben |
| tazusaeru-携える | in de hand(en) dragen [hebben]; bij zich dragen [hebben] |
| teaki-手明き | ongebondenheid; niet druk hebben; ontspanning |
| teba-てば | (als introductie aan het begin van een zin) nu we het daar toch over hebben; wat betreft |
| teba-てば | achter een zelfst.naamwoord of zin gebruikt om een oproep [bewering; verzoek; eis] te benadrukken |
| tebanare-手離れ | (van een kind) het niet meer constante zorg van de moeder nodig hebben |
| tegai-手飼い | een huisdier hebben |
| tekozuru-手子摺る | het moeilijk hebben; in de problemen zitten; niet weten hoe te doen |
| tekuse-手癖 | diefachtig zijn; lange vingers hebben (fig.) |
| temochi-手持ち | in voorraad hebben; bij de hand hebben |
| temochibusata-手持ち無沙汰 | niets te doen hebben; niets om handen hebben; zich vervelen |
| tenjiku-天竺 | (oude benaming voor) India |
| tesuki-手隙 | vrije tijd hebben; geen werk hebben; niet bezig zijn |
| tetsuide-手序で | tegelijkertijd; ... terwijl je toch bezig bent |
| tō-当 | (afk. voor) verkozen [benoemd] zijn |
| tobioriru-飛び降りる | naar beneden springen; afspringen |
| tōgan-冬瓜 | waspompoen (Benincasa hispida) |
| tōgyosuru-統御する | heersen; regeren; besturen; controle hebben (over) |
| tokuren-得恋 | een succesvolle liefdesrelatie; een romantische relatie hebben |
| tomogara-輩 | kamaraden; kring; gezelschap; (boeven)bende |
| tomomachi-供待ち | (ook de benaming voor) dienaren (die op hun meester wachten) |
| tonaeru-唱える | noemen; een benaming geven |
| tonchakusuru-頓着する | bezorgd zijn (over); aandacht hebben (voor); attent zijn |
| toriau-取り合う | betreffen; betrekking hebben (op); samenhangen (met) |
| torimusubu-取り結ぶ | (bij iemand) in de gunst proberen te komen; een goede relatie hebben (met) |
| torishikiru-取り仕切る | een zaak runnen; alles zelf regelen; alles onder controle hebben |
| torishimaru-取り締まる | onder controle hebben; beheren; toezicht houden (op) |
| toritateru-取り立てる | benadrukken; zich richten op; de aandacht richten op |
| tōro-当路 | gezaghebbende positie |
| tōsen-当選 | verkiezing; succes; benoemd [verkozen] zijn |
| totsugu-嫁ぐ | (arch.) geslachtsgemeenschap hebben |
| tsubomu-蕾む | in de knop staan; knoppen hebben; ontluiken |
| tsūgyō-通暁 | een grondige kennis hebben (van); goed geïnformeerd zijn |
| tsukaeru-支える | een drukkend gevoel op de borst hebben, zich bedrukt voelen (door verdriet of zorgen) |
| tsukiau-付き合う | omgaan met; relatie hebben met; gezelschap houden |
| tsukiotosu-突き落とす | naar beneden duwen; (iets of iemand) ergens af duwen |
| tsunagaru-繋がる | een band hebben met; gelinkt zijn aan; verbonden [verwant] zijn met |
| tsureru-攣れる | kramp hebben [krijgen]; verkrampen |
| tsūtatsu-通達 | vakkundigheid; bekwaamheid; veel kennis [begrip] hebben |
| tsuyomeru-強める | benadrukken |
| tteba-ってば | (als introductie aan het begin van een zin) nu we het daar toch over hebben; wat betreft |
| tteba-ってば | achter een zelfst.naamwoord of zin gebruikt om een oproep [bewering; verzoek; eis] te benadrukken |
| uchimata-内股 | judoworp (het omverwerpen van je tegenstander door je been tussen zijn benen te steken) |
| ueru-飢える | hongerig zijn; honger hebben; honger lijden |
| uingu・karā-ウイング・カラー | vleugelkraag (stijve overhemdkraag waarvan de bovenhoeken naar beneden zijn gekeerd, voor formele gelegenheden) |
| unasareru-魘される | een nachtmerrie hebben; geluiden maken terwijl je slaapt; onrustig slapen |
| unzarisuru-うんざりする | (onomatopee) ziek [moe] worden van; het zat zijn; tegenstaan; een aversie hebben tegen; tegen de borst stuiten; vervelen |
| uraomote-裏表 | twee gezichten hebben; hypocriet zijn |
| urayamashii-羨ましい | benijdenswaardig; jaloersmakend |
| urayamu-羨む | benijden; jaloers [afgunstig] zijn op |
| ureeru-憂える | rouwen; treuren; weeklagen; verdriet hebben |
| ureeru-憂える | vrezen; zich zorgen maken; angst hebben |
| uroko-鱗 | schub(ben) (van een vis, slang, e.d.) |
| urokogata-鱗形 | schubben patroon [motief] |
| urouronamida-うろうろ涙 | geagiteerde tranen in de ogen hebben |
| utsumukeru-俯ける | naar beneden kijken; ondersteboven draaien [hangen]; op zijn kop zetten |
| wajin-倭人 | (arch.) een oude benaming voor een Japanner |
| wajō-和尚 | benaming voor een courtisane uit de hogere klasse |
| wakachiau-分かち合う | (iets met iemand) delen; (iets) gemeen hebben (met iemand) |
| wakudeki-惑溺 | verslaving; een zwak hebben (voor) |
| wamei-和名 | Japanse naam [benaming] (i.t.t. de wetenschappelijke naam, b.v. van planten en dieren) |
| wamyō-和名 | (oorspronkelijke) Japanse benaming [naam] |
| wanchan-わんちゃん | (liefkozende benaming voor) hond(je); woefje |
| waniashi-鰐足 | O-benen |
| waniashi-鰐足 | X-benen |
| waruyoi-悪酔い | een kwade dronk hebben; wild en slecht gedrag o.i.v. sterke drank |
| wazawaisuru-災いする | problemen veroorzaken; slecht invloed hebben; kwaad doen |
| wazurau-患う | ziek worden; last hebben van; lijden aan |
| yadosu-宿す | bevatten; omvatten; huisvesten; in zich hebben |
| yaku-約 | ongeveer; bij benadering |
| yakumei-訳名 | vertaalde naam [benaming] |
| yakuza-やくざ | gangster; bendelid |
| yamadera-山寺 | Yama-dera, algemene benaming voor de Risshaku-ji (Tendai bergtempel in Yamagata-stad) |
| yamijiru-闇汁 | een winters vermaak, waarbij een nabe-soep wordt gemaakt met ingrediënten die bezoekers hebben meegenomen, en die soep wordt in het donker opgegeten |
| yamikin'yū-闇金融 | geldtransacties door bedrijven of organisaties, die daarvoor geen wettelijke toestemming hebben; transacties met een niet wettelijk bepaalde rente |
| yaminabe-闇鍋 | een winters vermaak, waarbij een nabe-soep wordt gemaakt met ingrediënten die bezoekers hebben meegenomen, en die soep wordt in het donker opgegeten |
| yaminoutsutsu-闇の現 | de werkelijkheid in het duister; onduidelijkheid; iets waarvan je niet zeker bent of het werkelijkheid is of niet |
| yani-やに | zodat (is een streekgebonden uitspraak van yōni (Tajima-ben en Tottori-ben)) |
| yaseude-瘦せ腕 | weinig levenskracht en vaardigheden hebben |
| yasui-安い | intiem; een intieme relatie hebben. |
| yasuragu-安らぐ | gemoedsrust hebben; zich op zijn gemak voelen; gerust [zonder zorgen] zijn |
| yobikata-呼び方 | benaming |
| yōgu-要具 | benodigde gereedschappen |
| yōhin-用品 | benodigdheden; gebruiksartikelen |
| yoigokochi-酔い心地 | aangeschoten [in een roes] zijn; een vrolijke dronk (hebben) |
| yōkō-洋行 | (in China) algemene benaming voor handelsondernemingen in bezit van buitenlanders |
| yomikudasu-読み下す | (Japanse tekst) van boven naar beneden lezen |
| yōsu-要す | vereisen; vergen; nodig zijn [hebben] |
| yōsuru-要する | vereisen; vergen; nodig zijn [hebben] |
| yotsuashi-四つ足 | vier voeten [benen; poten] |
| yūi-有意 | betekenis hebben; betekenisvol [veelbetekenend; significant] zijn |
| yūkan-有閑 | het veel vrije tijd [ontspanning] hebben |
| yūsei-有声 | vocaal; stemhebbend zijn |
| yūseion-有声音 | stemhebbende klank |
| yūsenteki-優先的 | voorkeurs-; voorkeur hebbend; bevoorrecht; preferentieel |
| yūshoku-有職 | een baan [werk] hebben; een beroep uitoefenen |
| yūsuru-有する | hebben; bezitten; uitgerust zijn met |
| yutori-ゆとり | genoeg tijd [tijd over] (hebben) |
| zaieki-在役 | een taak [missie] hebben |
| zaimudaijin-財務大臣 | minister van Financiën (benaming vanaf 2001) |
| zau-座右 | (rechts) naast zich; bij de hand (hebben) |
| zayū-座右 | (rechts) naast zich; bij de hand (hebben) |
| zekku-絶句 | het stoppen met praten; geen woorden (ervoor) hebben; met de mond vol tanden staan |
| zenigame-銭亀 | (in katakana schrift) de Japanse benaming van de fictieve Pokémon-soort Squirtle |
| zenshō-全勝 | alle wedstrijden gewonnen hebben; het behalen van een volledige overwinning zonder verliespunten |
| zen'yōsuru-善用する | goed gebruik maken (van); je tijd goed gebruiken [benutten] |
| zetsesshon-ゼツェッション | Sezession of Secession, (een benaming voor verschillende kunstbewegingen aan het eind van de 19e eeuw) |
| zonchi-存知 | het kennis hebben van; goed weten |
| zonji-存じ | het kennis hebben van; goed weten |
| zōshō-蔵相 | (afk. voor) Minister van Financiën (oude benaming, tot 2001) |
| zukkokeru-ずっこける | naar beneden glijden [slippen; vallen]; loslaten; loskomen |
| zureru-ずれる | wegglijden; naar beneden glijden; verschuiven |
| zuriochiru-ずり落ちる | wegglijden; naar beneden glijden |