慣れる nareru
1 gewend zijn aan; wennen aan; ervaring hebben [krijgen] met; eigen maken [worden]
待たされるのには慣れている。
Ik ben eraan gewend dat men mij laat wachten.
Ik ben eraan gewend dat men mij laat wachten.
都会での生活に慣れる
gewend zijn aan het leven in een stad
gewend zijn aan het leven in een stad
2 ervaren [handig] worden; (door ervaring) een expert worden
慣れない仕事で疲れた。
Ik ben moe geworden door werk te doen waaraan ik niet gewend ben.
Ik ben moe geworden door werk te doen waaraan ik niet gewend ben.
自動車の運転に慣れる
een ervaren autorijder zijn
een ervaren autorijder zijn
慣れた手つき
behendige [ervaren] aanpak (lett. handbewegingen); handigheid
behendige [ervaren] aanpak (lett. handbewegingen); handigheid
旅慣れた人
een ervaren reiziger
een ervaren reiziger
3 vertrouwd raken met; eigen zijn [worden]; vertrouwd [gemakkelijk; comfortabel] zijn [worden]
履き慣れた靴
schoenen die lekker zitten doordat ze al uitgelopen zijn
schoenen die lekker zitten doordat ze al uitgelopen zijn
足に慣れた靴
gemakkelijke schoenen; schoenen die lekker zitten
gemakkelijke schoenen; schoenen die lekker zitten
Spreekwoord(en)/gezegde(s)
慣れぬ米商いより慣れた糠商い。
Schoenmaker blijf bij je leest; Verlang er niet naar om (hoger) werk te doen waar je geen ervaring in hebt, maar wees tevreden met het doen waar je goed in bent.
Schoenmaker blijf bij je leest; Verlang er niet naar om (hoger) werk te doen waar je geen ervaring in hebt, maar wees tevreden met het doen waar je goed in bent.