りる(降りる) oriru
1 afdalen; naar beneden gaan [lopen]
階段を下りる
de trap aflopen
山を下りる
van een berg afdalen
2 uitstappen; van boord gaan
電車を降りる
uit de trein stappen
3 naar beneden komen; dalen; vallen; (b.v.gordijn; luiken; lift)
4 krijgen (toestemming; vergunning, pensioen, etc.)
今年から年金が下りるようになった。
Vanaf dit jaar heb ik pensioen gekregen.
5 opgeven; (zich) terugtrekken; stoppen (met); vallen (fig.)
肩の荷が下りた。
Er is een last van mijn schouders gevallen.
6 beginnen; neerdalen; invallen (vorst; dooi; duisternis)