Kruisverwijzing
elf
| lemma | meaning |
|---|---|
| āchi-アーチ | boog; arcade; gewelf; triomfboog |
| ai-相 | (in combinatie met een zelfs.n.w.) zelfde; mede-; gedeelde |
| aibeya-相部屋 | een wedstrijd tussen sumoworstelaars van dezelfde stal |
| aikidō-合気道 | aikido (Japanse geweldloze zelfverdedigingsvorm, vechtsport zonder competitie of extreme geweldpleging) |
| aimochi-相持ち | de rekening opsplitsen waarbij ieder voor zichzelf betaalt |
| aisatsusuru-挨拶する | iem. (be)groeten; zichzelf introduceren; feliciteren; een toespraak houden; aankondigen; bekendmaken; antwoord geven [sturen]; wraak nemen; bemiddelen |
| aiuchi-相打ち | elkaar op het zelfde moment slaan [raken] (b.v. bij vechtsporten, zoals Kendo) |
| aiyado-相宿 | in dezelfde kamer [dezelfde herberg; hetzelfde hotel] logeren [verblijven] |
| aiyotsu-相四つ | (sumo) gevecht tussen twee worstelaars die beiden dezelfde hand bij voorkeur gebruiken (dus beiden rechtsaf beiden links) |
| akeban-明け番 | de tweede helft van een nachtdienst; de werktijd vanaf het midden van een nachtdienst tot de ochtend |
| akudamaka-悪玉化 | iem. anders als zondebok aanwijzen (van waar je zelf schuldig aan bent) |
| amae-甘え | gebrek aan zelfredzaamheid; (emotionele) afhankelijkheid van anderen |
| anda-安打 | (honkbal) een honkslag (die de slagman in staat stelt het eerste honk te bereiken, zelfs als er geen fout wordt gemaakt door de andere partij) |
| anii-兄い | oudere broer; ouder iemand (dan jijzelf) |
| aniki-兄貴 | oudere broer; man die ouder is dan jijzelf |
| anoyō-彼の様 | op die (zelfde) manier; zoals dat |
| asshi-あっし | (informele, ouderwetse manier om naar zichzelf te verwijzen, gebruikt door mannen) ik |
| atarimae-当たり前 | juist; geschikt; vanzelfsprekend; logisch; normaal |
| atooishinjū-後追い心中 | zelfmoord gepleegd na de dood van de geliefde partner |
| awasekagami-合わせ鏡 | Infinity spiegel; oneindige spiegel (twee of meerdere spiegels die steeds hetzelfde beeld weerkaatsen) |
| ba-ば | zo (zeer) als; naarmate; in dezelfde mate als |
| baimei-売名 | reclame maken voor jezelf; iets doen omwille van de publiciteit; publiciteit zoeken |
| bamu-ばむ | (achtervoegsel achter zelfs.n.w., met de betekenis zoals, lijkend) -ig; -achtig |
| banshoku-伴食 | eten met een belangrijke [hooggeplaatste] persoon; eten aan dezelfde tafel als de eregast |
| bēkāpuran-ベーカープラン | Baker Plan (door Amerika in de VN voorgesteld plan voor zelfbeschikkingsrecht voor Westelijke Sahara) |
| bekke-別家 | het zelfstandig worden van een werknemer (die een eigen zaak gaat runnen onder dezelfde naam) |
| bengaku-勉学 | studie; het ijverig [hard] studeren (niet noodzakelijkerwijs bij educatieve instellingen; zelfontwikkeling met een meer persoonlijk studieprogramma) |
| betā・hāfu-ベター・ハーフ | (betere) wederhelft; echtgenote; (vrouwelijke) partner; eega |
| bōruto-ボールト | (stenen) gewelf |
| bunbufuki-文武不岐 | literaire en militaire kunsten [de pen en het zwaard] volgen hetzelfde pad [zijn geen gescheiden paden] |
| buōruto-ヴォールト | (stenen) gewelf |
| bureikō-無礼講 | een ongedwongen [informeel] feestje [uitje] (waarbij iedereen zichzelf kan zijn zonder te letten op status of positie) |
| chien-地縁 | lokale verbondenheid [verwantschap]; onderlinge relatie gebaseerd op dezelfde woonomgeving |
| chimayou-血迷う | de controle over zichzelf verliezen; in razernij ontsteken; door het lint gaan; gek worden |
| chin-朕 | (gebruikt als keizerlijke zelfaanduiding) ik (of pluralis majestatis) wij |
| chinchō-珍重 | (sloitregel bij correspondentie) blijf gezond en wel; pas goed op jezelf |
| chōheneiga-長編映画 | langspeelfilm; hoofdfilm |
| chokusen-勅撰 | keizer die zelf gedichten schrijft, of dichtbundels samenstelt |
| chūshōmeishi-抽象名詞 | abstract (zelfstandig) naamwoord |
| daburuheddā-ダブルヘッダー | (honkbal) twee wedstrijden na elkaar tegen dezelfde tegenstander |
| daibubun-大部分 | meerderheid; meer dan de helft; het grootste deel |
| daidōshōi-大同小異 | vrijwel hetzelfde; bijna identiek |
| daihen-代返 | (op school) bij het afroepen van namen van een presentielijst bevestigend antwoorden t.b.v een andere persoon (die zelf niet aanwezig is) |
| daino-大の | een zelfstandig iemand die zowel fysiek als mentaal volwassen is |
| danjiki-断食 | de vasten (zelfonthouding van voedsel); vastenperiode |
| dappi-脱皮 | het zichzelf bevrijden; breken met (conventies, oude gedachtepatronen, gewoontes, e.d.) |
| dasanteki-打算的 | berekenend; uitgekookt; zelfzuchtig |
| datsusara-脱サラ | het zich bevrijden uit de tredmolen van een kantoorbaan, en voor zichzelf beginnen om leuk en zinvol werk te gaan doen |
| datte-だって | (partikel) zelfs; ook; blijkbaar; men zegt; ik denk; jij bedoelt |
| demuku-出向く | zich begeven [op weg gaan] (naar); zelf [persoonlijk] een bezoek brengen (aan) |
| dō-同 | hetzelfde zijn |
| dōbyō-同病 | dezelfde ziekte |
| dōchaku-同着 | het op hetzelfde moment aankomen; tegelijk arriveren, |
| dōdan-同断 | hetzelfde als voorheen [eerder]; dito; idem |
| dōdōmeguri-堂堂巡り | alsmaar maar weer op hetzelfde terugkomen (in gesprekken); in herhalingen vallen |
| dōgaku-同学 | dezelfde opleiding [school; studie]; hetzelfde vakgebied |
| dōgi-同義 | dezelfde betekenis; synoniem |
| dōgyōtasha-同業他社 | een ander bedrijf in dezelfde bedrijfstak; concurrent; handelsrivaal |
| dōi-同位 | dezelfde rang [positie] |
| dōi-同意 | dezelfde betekenis |
| dōitsu-同一 | identiek; (één en) dezelfde |
| dōitsushi-同一視 | identificatie; de identiteit vaststellen; als hetzelfde beschouwen |
| dōitsushisuru-同一視する | identificeren; als hetzelfde [gelijk] beschouwen |
| dōji-同時 | dezelfde tijd; hetzelfde tijdstip |
| dōjin-同人 | dezelfde persoon; de persoon in kwestie |
| dōjin-同人 | verwante geest; kameraad; persoon [personen] met dezelfde doelen [belangen]; kliek |
| dōjitsu-同日 | dezelfde dag [datum] |
| dōjitsuchaku-同日着 | aankomst op dezelfde dag |
| dōjō-同上 | zoals hierboven; hetzelfde als hierboven; dito |
| dōkaku-同格 | dezelfde rang [positie]; gelijke; equivalent |
| dōkei-同型 | dezelfde vorm; hetzelfde type |
| dōkin-同衾 | het bed delen; het slapen in hetzelfde bed |
| dokkō-独行 | onafhankelijkheid; zelfredzaamheid |
| dokkoidokkoi-どっこいどっこい | ongeveer hetzelfde [bijna gelijk; 50-50] zijn |
| dōkō-同好 | dezelfde voorkeur [smaak; hobby] |
| dōkō-同工 | dezelfde vakmanschap [bekwaamheid] |
| dōkōikyoku-同工異曲 | dezelfde vakmanschap, maar met verschillende aanpak [stijl] |
| dōkon-同根 | dezelfde wortels [afkomst; oorsprong] |
| dokugaku-独学 | zelfstudie; zelfonderwijs |
| dokugo-独語 | alleenspraak; monoloog; het tegen zichzelf praten |
| dokuhaku-独白 | monoloog; alleenspraak; het tegen zichzelf praten |
| dokuō-独往 | zelfstandig te werk gaan; je eigen weg gaan; op eigen houtje handelen |
| dokuritsudoppo-独立独歩 | onafhankelijkheid, zelfredzaamheid |
| dokuritsujison-独立自尊 | onafhankelijkheid en zelfrespect |
| dokuritsusaisansei-独立採算制 | een zelfstandig [onafhankelijk] boekhoudingssysteem |
| dokusensuru-独占する | monopoliseren; voor zich opeisen; voor zichzelf houden |
| dokushaku-独酌 | het alleen [in je eentje] (alcohol) drinken; zichzelf inschenken |
| dokushū-独習 | zelfstudie; zelfonderricht |
| dokusō-独走 | zelfstandige actie (zonder anderen in het werkproces) |
| dokuzen-独善 | zelfingenomenheid; zelfgenoegzaamheid |
| dōkyū-同級 | dezelfde (school)klas; hetzelfde niveau |
| dōmei-同名 | dezelfde naam |
| dōmeiijin-同名異人 | naamgenoot; iemand met dezelfde naam |
| domo-ども | (achter een zelfst.nw.) geeft aan meervoud of nederigheid |
| dōmyō-同名 | dezelfde naam |
| dōnen-同年 | hetzelfde jaar |
| dōnen-同年 | dezelfde leeftijd; even oud |
| dōnen-同年 | jaargenoot; iemand die in hetzelfde jaar is geslaagd voor het Chinees keizerlijk examen (archaïsch) |
| dōnin-同人 | dezelfde persoon; de persoon in kwestie |
| dōnin-同人 | verwante geest; kameraad; persoon [personen] met dezelfde doelen [belangen]; kliek |
| dōon-同温 | dezelfde temperatuur |
| dōon-同音 | hetzelfde geluid; dezelfde klank; homofonie |
| dōretsu-同列 | dezelfde rij [kolom] |
| dōretsu-同列 | dezelfde rang [niveau; categorie] |
| dōritsu-同率 | dezelfde verhouding; hetzelfde tarief [percentage] |
| dōritsu-同率 | dezelfde score; een gelijkspel |
| dōrui-同類 | dezelfde soort [categorie; klasse] |
| dōryō-同量 | dezelfde hoeveelheid; gelijkwaardigheid |
| dōsei-同姓 | dezelfde achternaam |
| dōsei-同性 | hetzelfde geslacht; dezelfde sekse |
| dōsei-同性 | dezelfde eigenschappen |
| dōseikekkon-同性結婚 | homohuwlijk; huwelijk tussen partners met dezelfde sekse |
| dōseki-同席 | dezelfde stoel [positie; rang] |
| dōsen-同船 | hetzelfde schip; dezelfde boot |
| dōsen-同船 | varen op hetzelfde schip; op hetzelfde schip zitten |
| dōsha-同社 | hetzelfde bedrijf; de genoemde firma; dat bedrijf |
| dōsha-同社 | hetzelfde Shinto heiligdom; dat heiligdom |
| dōsha-同車 | dezelfde auto; die auto |
| dōsha-同車 | (samen) in dezelfde auto rijden [zitten] |
| dōshi-同志 | kameraden; medestanders; gelijkgestemde mensen;; verwante zielen; mensen met dezelfde overtuiging |
| dōshi-同視 | gelijke behandeling; als hetzelfde beschouwen |
| dōshin-同心 | gelijkgestemdheid; dezelfde geest [mening, gedachte] |
| dōshin-同心 | concentriciteit (hetzelfde middelpunt hebben) |
| dōshoku-同職 | hetzelfde beroep [werk] |
| dōshuku-同宿 | het verblijven [logeren; wonen] op dezelfde locatie [in dezelfde accommodatie] |
| dōshuku-同宿 | dezelfde accommodatie; hetzelfde huis |
| dōsū-同数 | hetzelfde aantal |
| dōyō-同様 | hetzelfde [vergelijkbaar; (net) als; gelijk] zijn |
| dōzen-同然 | bijna hetzelfde zijn; praktisch [nagenoeg; vrijwel; zo goed als] zijn |
| dōzoku-同族 | dezelfde familie [stam]; hetzelfde ras |
| du・itto・yuaserufu-ドゥ・イット・ユアセルフ | doe-het-zelf |
| eragaru-偉がる | verwaand zijn; een hoge dunk van jezelf hebben |
| erufu-エルフ | elf; kobold; trol |
| etekatte-得手勝手 | egoïsme; zelfzucht; eigenbelang |
| fukasanmeishi-不可算名詞 | ontelbaar zelfstandig naamwoord |
| fukushō-復唱 | het reciteren; het (voor zichzelf) herhalen wat er gezegd is |
| fumitodomaru-踏み止まる | op dezelfde plek blijven; standhouden; zich staande houden |
| funki-奮起 | zelfstimulering; zichzelf oppeppen |
| funkisuru-奮起する | in actie komen; zichzelf oppeppen [stimuleren; vermannen] |
| furihanasu-振り放す | (van zich) afschudden; zichzelf bevrijden; ontsnappen |
| fuwaraidō-付和雷同 | (iemand) blindelings volgen (zonder zelf na te denken); afgaan op het oordeel van een ander |
| fuzei-風情 | (in combinatie met een zelfst.naamwoord) in de hoedanigheid van; zoals |
| ga-我 | ego; het zelf; het eigen wezen |
| gachi-勝ち | (als suffix achter zelfst.naamwoorden of de renyōkeivorm van werkwoorden) de neiging hebben om; iets frequent [vaak] doen |
| gaibutsu-外物 | externe dingen; voorwerpen in de externe wereld (buiten jezelf) |
| gasshuku-合宿 | het in dezelfde accommodatie [herberg] verblijven; samen ergens verblijven; op trainingskamp gaan |
| gayoku-我欲 | egoïsme; zelfzucht |
| giseifurai-犠牲フライ | (honkbal) (Eng.: sacrifice fly) een opofferingsslag waarmee de slagman anderen laat scoren en zichzelf opoffert |
| goetsudōshū-呉越同舟 | vijanden die in het hetzelfde schuitje zitten; (spreekwoord:) het zijn vrienden als Herodes en Pilatus |
| gōshi-合祀 | de verering van eenzelfde god in meerdere shinto heiligdommen [schrijnen] |
| gotoki-ごとき | (attributieve vorm van het hulpww. gotoshi) zoals; alsof; hetzelfde als |
| gotoshi-如し | zoals; alsof; hetzelfde als |
| gurō-愚老 | (nederig beleefde term waarmee ouderen naar zichzelf verwijzen, b.v.:) ik, oude man; deze oude vrouw |
| gusō-愚僧 | (bescheiden woord van een monnik [priester] voor zichzelf) ik |
| gyokujo-玉女 | fee; elf; nimf |
| hāfu-ハーフ | half; helft |
| hāfu-ハーフ | (bij voetbal e.d.) speelperiode: (eerste of tweede) helft |
| hāfutaimu-ハーフタイム | rust; pauze (tussen de eerste en de tweede helft van een wedstrijd) |
| haiagaru-這い上がる | (fig.) eruit klimmen; jezelf herpakken; jezelf bevrijden uit een moeilijke situatie |
| hāken-ハーケン | rotshaak (gereedschap dat door bergbeklimmers in spleten wordt geslagen om zichzelf te zekeren; Duits:Haken) |
| hanashihanbun-話半分 | de helft van het verhaal |
| hanbun-半分 | de helft |
| hangeshō-半夏生 | de elfde dag na de zonnewende |
| hanhaba-半幅 | de helft van de normale stofbreedte.(bij kimonostof is dit ongeveer 18 cm.) |
| hanmi-半身 | een helft van een doormidden gesneden vis |
| hanpo-半帆 | zeil dat maar voor de helft is opgetrokken vanaf het dek |
| hansei-反省 | zelfonderzoek; zelfbeschouwing; bespiegeling; (her)overweging |
| hanseisuru-反省する | heroverwegen; zelfonderzoek [gewetensonderzoek] doen |
| hanshin-半身 | de helft van het lichaam (boven- of onderkant; linker- of rechterkant) |
| hansō-半双 | de helft van een paar; de helft van een set van twee |
| hansū-半数 | de helft van het (totale) aantal |
| hantsuki-半月 | een halve maand; de helft van de maand |
| harakiri-腹切り | rituele zelfdoding (m.n. van de krijgselite) in Japan (te voltrekken door met een kort zwaard de buik open te snijden) |
| haridashi-張り出し | een sumoworstelaar die onder de twee hoogste worstelaars (van dezelfde rang) op de ranglijst staat |
| hatamoto-旗本 | een directe vazal van de shogun (zelf) |
| hausu・manukan-ハウス・マヌカン | verkoopster in een kledingzaak die zelf ook de kleding uit de winkel draagt |
| hei-並 | (in kanji combinaties) parallel; op dezelfde rij; op hetzelfde niveau |
| heijōshin-平常心 | zelfbeheersing; gewone [alledaagse] gevoelens |
| heiki-平気 | kalmte; sereniteit; zelfbeheersing |
| hi-被 | (als voorvoegsel in kanji combinaties) geeft aan dat iemand (of jezelf) object van een handeling is |
| hi-鄙 | (in kanji combinaties) platteland; afgelegen plek; inferieur; ik [mijzelf] (nederig) |
| hige-卑下 | zelfverachting; een lage dunk van jezelf hebben; nederigheid; onderdanigheid |
| himatsubushi-暇潰し | vrijetijdsbesteding; tijddoder; tijd doelloos doorbrengen; jezelf bezig houden |
| hitorigime-独り決め | (eigen) aanname [beslissing] zelf beslissen |
| hitorimae-一人前 | volwassene; zelfstandige |
| hitoriyogari-独りよがり | zelfingenomenheid; eigendunk; eigenwijsheid |
| hitotsuya-一つ家 | een huis; hetzelfde huis |
| hokusoemu-ほくそ笑む | in zichzelf grinniken; gniffelen; een binnenpretje hebben |
| homeosutashisu-ホメオスタシス | (fysiologie) homeostase; zelfregulering (van organismen) |
| hōmumēdo-ホームメード | eigengemaakt; zelf vervaardig [bereid] |
| hōmu・sentā-ホーム・センター | doe-het-zelfzaak; bouwmarkt |
| hon-本 | dit; deze; dezelfde; huidige |
| honeoshimi-骨惜しみ | het zichzelf ontzien [sparen] |
| honpō-本法 | (in juridische teksten een term die wordt gebruikt om naar de wet zelf te verwijzen) deze wet |
| honrai-本来 | oorspronkelijk [intrinsiek; op zich zelf staand] zijn |
| horāeiga-ホラー映画 | griezelfilm; horrorfilm |
| hoshiimama-擅 | zelfzuchtig [eigenzinnig; koppig; eigenwijs] zijn |
| hoshin-保身 | zelfbescherming |
| ichii-一意 | één idee [gedachte; bedoeling]; dezelfde gedachte; gelijke ideeën |
| ichimon-一門 | (behorend tot) een (zelfde) familie [clan] |
| ichimon-一門 | (behorend tot) dezelfde boeddhistische orde [school; sekte] |
| ichimon-一門 | leerlingen van dezelfde meester (van een school der kunsten, vechtsporten, e.d.) |
| ichininmae-一人前 | volwassene; zelfstandige |
| ichinotori-一の酉 | de eerste Dag van de Haan in de elfde maand; het festival van de Ōtori-schrijn gehouden op die dag |
| ichiretsu-一列 | dezelfde vriendschapsband [vriendengroep] |
| ichiretsu-一列 | dezelfde rang [graad; reikwijdte] |
| iifurusu-言い古す | steeds hetzelfde zeggen; afgezaagde dingen zeggen; in clichés spreken |
| iji-意地 | wilskracht; zelfbewustzijn; koppigheid; halsstarrigheid |
| ikarisō-碇草 | elfenbloem (Epimedium grandiflorum) |
| ikiji-意気地 | wilskracht; doortastendheid; vasthoudendheid; zelfrespect |
| ikitōgōsuru-意気投合する | goed met elkaar overweg kunnen; op dezelfde golflengte zitten |
| ikuji-意気地 | wilskracht; doortastendheid; vasthoudendheid; zelfrespect |
| imadani-未だに | nog (steeds); zelfs nu |
| indakutansu-インダクタンス | zelfinductie |
| inu-戌 | de Hond (elfde van de twaalf tekens van de Chinese dierenriem) |
| ippan-一半 | een helft; een half deel |
| ippitsu-一筆 | handschrift van één en dezelfde persoon |
| irebun-イレブン | elf; 11 |
| irebun-イレブン | (sport) elftal |
| irebun・nain-イレブン・ナイン | elf-negen, verwijst naar een stof-zuiverheid van 99,999999999% |
| isamiashi-勇み足 | bij sumo(worstelen) een tegenstander naar de rand van de ring brengen maar dan per ongeluk zelf uit de ring stappen |
| ishi-縊死 | zelfmoord door ophanging |
| isho-遺書 | afscheidsbericht [afscheidbrief] van een overledene; zelfmoordbrief |
| isshi-一紙 | hetzelfde papier |
| isshitsu-一室 | dezelfde kamer |
| issho-一緒 | één (passend) geheel; bij elkaar; dezelfde categorie |
| isuwaru-居座る | in eenzelfde positie [ambt] blijven; aanblijven (als); ongewijzigd blijven |
| iwazumogana-言わずもがな | het spreekt vanzelf [hoeft niet gezegd te worden] |
| jiai-自愛 | het (goed) voor zichzelf zorgen |
| jibaku-自爆 | het zichzelf opblazen; zelfmoordaanslag met een bom |
| jibun-自分 | (zich)zelf; ik |
| jibunjishin-自分自身 | (versterkende vorm met nadruk) ik; zelf; ikzelf; mijzelf |
| jibunkatte-自分勝手 | zelfzuchtigheid; egoïsme; egocentrisch zijn |
| jichi-自治 | zelfbestuur; autonomie |
| jichiku-自治区 | autonoom [zelfbesturend] gebied; gebied [regio; wijk] met autonomie |
| jichin-自沈 | het tot zinken brengen van de eigen boot [de boot waar men zelf aan boord is) |
| jichiryō-自治領 | zelfbesturend [autonoom] gebied (binnen een staat) |
| jichō-自嘲 | zelfspot; het zichzelf belachelijk maken |
| jichō-自重 | zelfrespect; zelfvertrouwen; eergevoel |
| jichō-自重 | het goed voor zichzelf zorgen; behoedzaamheid; bedachtzaamheid; voorzichtigheid |
| jidōjiritsushienshisetsu-児童自立支援施設 | instelling voor jeugdzorg ter ondersteuning van de zelfredzaamheid van kinderen |
| jiei-自営 | zelfstandig een bedrijf runnen; eigen baas zijn |
| jiei-自衛 | zelfverdediging; zelfbescherming |
| jieiken-自衛権 | het recht op zelfverdediging |
| jieitai-自衛隊 | het Japanse Zelfverdedigingsleger; zelfverdedigingstroepen |
| jifu-自負 | trots; zelfverzekerdheid |
| jifun-自刎 | het zelfmoord plegen door zichzelf de keel door te snijden; zelfonthoofding |
| jiga-自我 | het ego; (zich)zelf |
| jigai-自害 | zelfmoord; zelfdoding |
| jigajisan-自画自賛 | zijn eigen lof zingen; zichzelf ophemelen; opschepperij |
| jigakujishū-自学自習 | zelfstudie; autodidactisch leren |
| jigazō-自画像 | zelfportret |
| jihishuppan-自費出版 | zelfpublicatie; publicatie op eigen kosten |
| jii-自慰 | masturbatie; zelfbevrediging |
| jiishiki-自意識 | zelfbewustzijn |
| jijin-自刃 | zelfdoding met een zwaard [mes] |
| jijin-自尽 | zelfdoding; zelfmoord |
| jijin-自陣 | (voetbal) de eigen helft (van het veld) |
| jika-自家 | jezelf |
| jikaku-自覚 | zelfbewustzijn; zelfbewustwording; zelfrealisatie; zelfbesef |
| jikasei-自家製 | eigengemaakt; zelf vervaardigd [bereid] zijn |
| jikatsu-自活 | zelfstandig levensonderhoud; het voorzien in eigen levensonderhoud |
| jikei-自剄 | het zelfmoord plegen door zichzelf de keel door te snijden; zelfonthoofding |
| jiketsu-自決 | zelfbeschikking |
| jiketsu-自決 | zelfdoding (bij het op zich nemen van verantwoordelijkheid) |
| jikisho-直書 | zelf geschreven verklaring met ondertekening [handtekening] |
| jiko-自己 | (zich)zelf; ego |
| jikoanji-自己暗示 | (psychologie) autosuggestie; zelfsuggestie |
| jikobengo-自己弁護 | zelfrechtvaardiging, zelfverdediging; excuus |
| jikobōei-自己防衛 | zelfbescherming |
| jikogisei-自己犠牲 | zelfopoffering |
| jikohakai-自己破壊 | zelfdestructie |
| jikohihan-自己批判 | zelfkritiek |
| jikohoden-自己放電 | zelfontlading |
| jikohōki-自己放棄 | zelfverloochening; zelfovergave |
| jikohozon-自己保存 | zelfbehoud |
| jikokenji-自己顕示 | het de aandacht trekken; aandacht op zichzelf vestigen; proberen op te vallen |
| jikoken'etsu-自己検閲 | zelfcensuur |
| jikoken'o-自己嫌悪 | zelfhaat; zelfverachting |
| jikomanzoku-自己満足 | zelfgenoegzaamheid; eigendunk; zelfbehagen; zelfingenomenheid |
| jikonōshuku-自己濃縮 | zelfverrijking |
| jikoshōkai-自己紹介 | zelfintroductie; het zichzelf (aan iemand) voorstellen |
| jikoshuchō-自己主張 | zelfbewustheid; aanmatiging |
| jikosogai-自己疎外 | zelfvervreemding |
| jikyū-自給 | zelfstandigheid; zelfvoorziening |
| jikyūjisoku-自給自足 | zelfvoorzienigheid |
| jikyūsuru-自給する | in zijn eigen onderhoud voorzien; zelfstandig iets uitvoeren; zelfvoorzienend zijn |
| jiman-自慢 | trots; zelfwaardering; verwaandheid; arrogantie |
| jimei-自明 | vanzelfsprekendheid; duidelijkheid |
| jimetsu-自滅 | natuurlijk verval; zelfvernietiging; je eigen graf graven; je eigen nederlaag over jezelf afroepen |
| jimon-自問 | vragen aan zichzelf; het zich afvragen |
| jiritsu-自律 | autonomie; onafhankelijkheid; zelfbeschikking |
| jiritsu-自立 | zelfstandigheid; onafhankelijkheid; zelfvoorziening |
| jiritsusuru-自立する | zelfstandig [onafhankelijk] worden |
| jisaku-自作 | (iemands) eigen werk; iets dat men zelf maakte |
| jisatsu-自殺 | zelfmoord; suïcide; zelfdoding |
| jisatsuhōjo-自殺幇助 | hulp bij zelfdoding [zelfmoord] |
| jisatsukōgeki-自殺攻撃 | zelfmoordaanslag |
| jisatsumisui-自殺未遂 | zelfmoordpoging |
| jisatsusha-自殺者 | zelfmoordenaar |
| jisatsusuru-自殺する | zelfmoord plegen |
| jisei-自制 | zelfbeheersing |
| jisei-自生 | autogenese; abiogenese; zelfwording |
| jisei-自省 | zelfreflectie; zelfbeoordeling |
| jisei-自製 | het (iets) zelf maken |
| jisei-自製 | een zelfgemaakt [eigengemaakt] voorwerp [artikel] |
| jiseki-自責 | zelfverwijt |
| jisen-自薦 | het zichzelf aanbevelen [nomineren; voordragen] (b.v. voor een bepaalde positie of functie) |
| jisensuru-自薦する | zichzelf aanbevelen [nomineren; voordragen] (b.v. voor een bepaalde positie of functie) |
| jishin-自信 | zelfvertrouwen |
| jishin-自身 | (zich)zelf; ik |
| jishinkajō-自信過剰 | overmoedigheid; zelfoverschatting; arrogantie |
| jishō-自称 | zelfbenoemde; zelfverklaarde; zelf beschrevene |
| jishu-自主 | autonomie; onafhankelijkheid; zelfbeschikking |
| jishu-自首 | zelf-aangifte (bij de politie); jezelf aangeven |
| jishuteki-自主的 | zelftstandig; autonoom; onafhankelijk |
| jisoku-自足 | zelfstandigheid; onafhankelijkheid; op eigen benen kunnen staan; autarkie |
| jison-自尊 | zelfrespect; eigenwaarde; zelfachting |
| jisonshin-自尊心 | (gevoel van) eigenwaarde; zelfrespect; trots |
| jita-自他 | zichzelf en anderen; (filosofie) subject en object |
| jitai-自体 | zelf; zichzelf; het eigen lichaam |
| jitai-自体 | zelf; op zich; alleen dat al; van nature |
| jiyūgyō-自由業 | zelfstandig [vrij; onafhankelijk] beroep |
| jōji-畳字 | herhaling van dezelfde kanji of kana (in combinaties) |
| jōki-上気 | teveel worden; controle verliezen over jezelf |
| jōkisuru-上気する | controle verliezen over jezelf |
| jōshūhan-常習犯 | veelpleger; recidivist; iemand die steeds dezelfde fouten maakt |
| jōshūhan-常習犯 | recidive; herhaling van strafbare feiten; het opnieuw vervallen in dezelfde zonde [fouten] |
| jūgen-重言 | kanji-combinatie waarin hetzelfde teken wordt herhaald |
| jūichi-じゅういち | 11 (elf) |
| jūnen'ichijitsu-十年一日 | jarenlang hetzelfde; zonder verandering [onderbreking] |
| junnan-殉難 | zichzelf opofferen voor land of religie; martelaarschap |
| jūrokumiri-十六ミリ | 16mm-film of een camera gebruikmakend van hetzelfde filmformaat |
| jusui-入水 | zelfverdrinking; zelfmoord [zelfdoding] door verdrinking |
| kahan-過半 | het grootste deel; de meerderheid; meer dan de helft |
| kaitenzushi-回転寿司 | restaurant waar sushi op kleine bordjes op een lopende band langs de klanten gaan (de klanten nemen dan de sushi die ze willen eten zelf van de band) |
| kakekotoba-掛け詞 | een woordspeling; dubbelzinnigheid; woorden met dezelfde uitspraak maar verschillende betekenissen |
| kakioki-書き置き | (achtergelaten) brief (bij zelfmoord); testament |
| kamihanki-上半期 | het eerste halfjaar; de eerste helft van het (fiscale) jaar |
| kankō-敢行 | zelfverzekerde [vastberaden] actie |
| kantō-完投 | (honkbal) dezelfde werper gedurende de hele wedstrijd |
| kappuku-割腹 | rituele zelfdoding (m.n. van de krijgselite) in Japan (te voltrekken door met een kort zwaard de buik open te snijden) |
| karatoitte-からと言って | (alleen) omdat; zelfs al; ook al; ondanks |
| karatote-からとて | (alleen) omdat; zelfs al; ook al; ondanks |
| karatte-からって | (alleen) omdat; zelfs al; ook al; ondanks |
| kasseki-滑石 | (delfstof) talk |
| katae-片方 | één kant; gedeelte; helft |
| katakata-片方 | één kant; gedeelte; helft |
| katamen-片面 | de helft van het gezicht |
| katami-片身 | één kant [de helft] van een lichaam (b.v. van een vis) |
| katami-片身 | één kant [de helft] van een kledingstuk |
| kataru-騙る | zichzelf verkeerd voorstellen |
| keiyōdōshi-形容動詞 | zelfstandig gebruikt bijvoeglijk naamwoord; Japans na-adjectief |
| kenba-犬馬 | (bescheiden term om naar zichzelf te verwijzen) ik; (uw) dienaar |
| kenjinkai-県人会 | prefectuur-vereniging; vereniging [bijeenkomst] van mensen die uit dezelfde prefectuur afkomstig zijn |
| kenshin-献身 | toewijding; overgave; zelfopoffering |
| kensui-懸垂 | een fitnessoefening waarbij men zichzelf optrekt aan een stang |
| kibaru-気張る | zichzelf trakteren |
| kīman-キーマン | sleutelfiguur; spil; centrale figuur |
| kimekomu-決め込む | zich inbeelden; een hoge dunk van zichzelf hebben; doen alsof |
| kinji-矜持 | zelfrespect; trots; waardigheid |
| kinjiru-禁じる | (met negatie) niet te bedwingen; (zichzelf) niet in bedwang kunnen houden: |
| kinshin-謹慎 | zelfdiscipline; zelfbeheersing |
| kinzoku-勤続 | lange termijn dienstverlening; lang op dezelfde werkplek werken |
| kiokure-気後れ | verlegenheid; gêne; schroom; gebrek aan zelfvertrouwen |
| kīpāson-キー・パーソン | sleutelfiguur; spil; centrale figuur |
| kizuyoi-気強い | wilskrachtig; vastberaden; standvastig; volhardend; zelfverzekerd; koppig |
| kōbutsu-鉱物 | delfstof; mineraal |
| kōbutsugaku-鉱物学 | mineralogie; delfstofkunde |
| koga-個我 | het ik; het zelf; het ego |
| kōhan-後半 | tweede helft; laatste deel (van twee) |
| kōhansei-後半生 | tweede helft [laatste deel] van iemand's leven |
| kōhansen-後半戦 | tweede helft van een wedstrijd [gevecht] |
| kojinshugi-個人主義 | individualisme; zelfzuchtigheid; egotisme |
| kōjōsei-恒常性 | (fysiologie) homeostase; zelfregulering (van organismen) |
| komamusubi-小間結び | een strakke, platte knoop (om twee lijnen (of twee uiteinden van eenzelfde lijn) met elkaar te verbinden) |
| komoru-籠る | zichzelf opsluiten [afzonderen]; binnen blijven |
| koritsu-孤立 | geïsoleerdheid; alleen(staand) zijn; op zichzelf aangewezen zijn; eenzaamheid |
| kōseki-鉱石 | erts; delfstof; mineraal |
| kubikukuri-首縊り | het zich(zelf) ophangen [verhangen; opknopen] |
| kubitsuri-首吊り | het zich(zelf) ophangen [verhangen; opknopen] |
| kūken-空拳 | het iets op eigen kracht doen; iets zelf aanpakken (zonder hulp van anderen) |
| kuniku-苦肉 | wanhopige poging [maatregel]; zichzelf kwellen om de vijand te misleiden |
| kusuburu-燻る | ongewijzigd [op hetzelfde niveau] blijven (status, omstandigheden, etc.) |
| kyōji-矜持 | zelfrespect; trots; waardigheid |
| kyōkei-恭敬 | gedrag met zelfbeheersing en aandacht; respectvol gedrag |
| kyōnokidaore-京の着倒れ | zichzelf financieel ruïneren door te veel kleding te kopen (wordt gezegd over mensen in Kyoto) |
| kyūpora-キューポラ | koepel; koepeldak; gewelf; koepeloven |
| made-まで | ook: zelfs; slechts |
| magireru-紛れる | afgeleid [verleid] worden; jezelf verliezen in; geobsedeerd raken door |
| maindo・kontorōru-マインド・コントロール | zelfbeheersing; controle over de geest van iemand anders; hersenspoeling |
| maneku-招く | veroorzaken; (onheil, etc.) over zichzelf afroepen |
| marude-丸で | (precies) zoals; bijna hetzelfde als; zo goed als; bij wijze van spreken |
| marutenjō-丸天井 | koepel; gewelfd plafond |
| masutābēshon-マスターベーション | masturbatie; zelfbevrediging |
| matagari-又借り | het uitlenen van iets dat je zelf geleend had |
| matsugaku-末学 | (bescheiden zelf-aanduiding van een) wetenschapper [geleerde] |
| meishi-名詞 | zelfstandig naamwoord |
| mi-身 | (zich)zelf |
| migatte-身勝手 | zelfzuchtigheid; egoïsme; egocentrisch zijn |
| mihakarau-見計らう | iets naar eigen inzicht doen; naar eigen goeddunken iets doen; zelf beslissen over iets |
| mihakarau-見計らう | zelf de tijd inschatten [indelen] |
| mīizumu-ミーイズム | zelfzuchtigheid; egoïsme |
| minage-身投げ | zelfmoord door (van hoogte) in water, of van een gebouw of steile rots, te springen |
| mineraru-ミネラル | mineraal; delfstof; erts |
| misui-未遂 | (mislukte) poging (tot een misdaad, zelfmoord, e.d.) |
| mo-も | ook; evenals; evenzo; reeds; zelfs |
| mochiron-勿論 | natuurlijk; zeker; vanzelfsprekend |
| modoki-擬き | (als achtervoegsel bij een zelfst. naamwoord) -achtig; pseudo-; imitatie-; nep- |
| mononomigotoni-物の見事に | duidelijk; vanzelfsprekend; levendig |
| moyoi-催い | (in combinatie met een zelfst. n.w.) lijken; eruitzien als |
| moyoi-催い | (in combinatie met een zelfst. n.w.) voorbereiding |
| muchiuchi-鞭打ち | zweepslag; stokslag (soms lijfstraf of zelfkastijding) |
| muga-無我 | zelfopoffering; onbaatzuchtigheid; onzelfzuchtigheid; altruïsme |
| mugamuchū-無我夢中 | zichzelf verliezen [helemaal opgaan] in; totaal in beslag genomen door |
| mukishitsu-無機質 | anorganisch materiaal; mineraal; delfstof |
| murishinjū-無理心中 | moord-zelfmoord; gedwongen zelfmoordpact |
| muron-無論 | zeker; natuurlijk; ongetwijfeld; vanzelfsprekend |
| mushi-無私 | onbaatzuchtigheid; onzelfzuchtigheid |
| muyoku-無欲 | geen verlangens hebben; onzelfzuchtig zijn; vrij van hebzucht zijn |
| nagorinoyuki-名残の雪 | sneeuw die zelfs in de lente blijft liggen |
| naiyōgo-内容語 | (taalkunde) woorden, zoals zelfstandige naamwoorden, werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden, die de semantische betekenis in een zin aanduiden |
| namida-涙 | (in combinatie met een zelfstandig naamwoord) een kleine hoeveelheid; een beetje; licht(elijk) |
| nanbā・wan-ナンバー・ワン | ik; mijzelf |
| nangyōdō-難行道 | (boeddh.) via zelfdiscipline de verlichting bereiken |
| nanoru-名乗る | zichzelf introduceren [voorstellen] (met naam); zichzelf identificeren [aankondigen; bekendmaken] als (met titel, beroep, etc.) |
| nanoru-名乗る | in de derde persoon (met naam) spreken over zichzelf |
| narōdoniki-ナロードニキ | Russische revolutionaire beweging (uit de tweede helft van de 19e en het begin van de 20e eeuw) |
| naruhodo-成る程 | (een uitroep ter instemming van wat een ander zegt) jazeker; inderdaad; vanzelfsprekend; natuurlijk |
| nigera-ニゲラ | Nigelle (plant, Ranonkelfamilie) |
| nikisaku-二期作 | dubbele oogst [twee oogsten per jaar] van hetzelfde gewas (m.n. rijst) op dezelfde (landbouw)grond |
| nimōsaku-二毛作 | dubbele oogst [twee oogsten per jaar] van twee verschillende gewassen op dezelfde (landbouw)grond |
| ninga-人我 | (boeddh.) zelfzuchtigheid; egoïsme |
| ninmari-にんまり | zelfvoldane [zelfingenomen] glimlach |
| ninomai-二の舞 | in klassiek Japans theater dezelfde dans van een andere acteur imiteren [nadoen] |
| niseyo-にせよ | zelfs al; ook al; hoewel |
| noa-ノア | Noach (Bijbelfiguur) |
| noriawaseru-乗り合わせる | (toevallig) met iemand samen reizen [in dezelfde auto, trein, boot, etc.) |
| nyūsui-入水 | zelfverdrinking; zelfmoord [zelfdoding] door verdrinking |
| obibangumi-帯番組 | radio- of tv-programma dat op meerdere dagen per week op hetzelfde tijdstip wordt uitgezonden |
| oboe-覚え | zelfvertrouwen; zelfverzekerdheid |
| ochitsuita-落着いた | rustig; kalm; zelfverzekerd; beheerst |
| ofukuwake-お福分け | het met anderen delen van een gift [iets dat je zelf hebt ontvangen] |
| oibara-追い腹 | zelfmoord [seppuku] van een dienaar na de dood van zijn meester [heer] |
| okamehachimoku-岡目八目 | het (gunstige) uitkijkpunt van omstanders; toeschouwers kunnen een wedstrijd beter overzien dan de spelers zelf |
| omoiagaru-思い上がる | verwaand zijn; een (te) hoge dunk van zichzelf hebben |
| omoiomoi-思い思い | naar believen; zoals iemand zelf wil; naar eigen keuze |
| onagare-お流れ | beleefde zegswijze waarbij de gastheer aan de eregast om diens sakekopje vraagt (om zelf uit te drinken) |
| onaidoshi-同い年 | (van) dezelfde leeftijd |
| onaji-同じ | hetzelfde; identiek; gelijk; gelijkwaardig |
| onajiku-同じく | op dezelfde manier; net zo; evenzo; evenzeer |
| onanī-オナニー | masturbatie; zelfbevrediging; onanie |
| onore-己 | zichzelf; zelf |
| onozuto-自ずと | (uit) zichzelf; vanzelf; spontaan |
| oozora-大空 | het zwerk; de wijde hemel, het hemelgewelf |
| oresama-俺様 | (nogal pompeuze, arrogante duiding van zichzelf) ik |
| oresama-俺様 | (ook gebruikt als zelfstandig naamwoord voor) een egoïst; egocentrische [arrogante] man |
| orimoto-織り元 | textielfabrikant; stoffenfabrikant |
| oroka-疎か | uiteraard; vanzelfsprekend |
| oshikakeru-押しかける | (onuitgenodigd) binnenvallen; zichzelf uitnodigen |
| otemori-お手盛り | de dingen doen zoals jezelf het beste uitkomt; ten gunste van jezelf dingen regelen |
| ottsukattsu-おっつかっつ | bijna hetzelfde; bijna gelijk; zo goed als |
| oyakodenwa-親子電話 | extra telefoontoestel (op dezelfde lijn) |
| paisen-パイセン | (slang voor senpai) senior (b.v. iemand met meer ervaring of kennis dan jijzelf op een bepaald vakgebied) |
| poketto-ポケット | bij langeafstandslopers een situatie waarin iemand omringd is door andere lopers (en niet de mogelijkheid heeft om zelf het pad te kiezen) |
| raidō-雷同 | volgzaamheid (zonder zelf na te denken blind navolgen wat anderen doen) |
| rei-例 | standaard; gewoon; altijd hetzelfde |
| rensaku-連作 | herhaalde teelt van dezelfde gewassen op dezelfde grond |
| renzokuwaza-連続技 | (judo) combinatietechnieken (in dezelfde richting) |
| riko-利己 | eigenbelang; zelfzucht; egoïsme |
| rikoteki-利己的 | zelfzuchtig; egoïstisch |
| rimu-リム | (auto) velg; wielframe |
| rindoku-輪読 | het om beurten lezen (verschillende mensen lezen om de beurt hetzelfde boek) |
| rinraku-淪落 | verval; ruïnering; aan lager wal zijn; vernietiging; verdorvenheid; losbandigheid; het zichzelf ruïneren |
| rinsaku-輪作 | wisselbouw (het telen van verschillende gewassen na elkaar op dezelfde grond, om bodemziekten te voorkomen) |
| roaku-露悪 | opscheppen over eigen ondeugden; zelfspot |
| rōsō-老僧 | (woord dat door een oude monnik werd gebruikt om naar zichzelf te verwijzen) ik |
| sae-さえ | zelfs |
| saibōyūgō-細胞融合 | celfusie; celsamensmelting |
| saifon-サイフォン | sifon; hevelfles (voor spuitwater) |
| saihon-サイホン | sifon; hevelfles (voor spuitwater) |
| sairon-再論 | nogmaals een discussie [bespreking] houden (over dezelfde kwestie) |
| samoshii-さもしい | gemeen; laag; verachtelijk; egoïstisch; zelfzuchtig |
| sanakidani-然なきだに | zelfs als dat niet zo is; zelfs als alleen |
| sashichigaeru-刺し違える | zichzelf opofferen om een ander schade toe te brengen |
| seitōbōei-正当防衛 | (gerechtvaardigde; gewettigde) zelfverdediging |
| sekkei-雪渓 | sneeuwvallei; besneeuwde vallei; vallei waar zelfs in de zomer sneeuw ligt |
| sekkyokuteki-積極的 | positief; constructief; zelfverzekerd; zelfbewust; ambitieus; ondernemend |
| senjo-仙女 | fee; elfje; nimf |
| sennyo-仙女 | fee; elfje; nimf |
| seppuku-切腹 | rituele zelfdoding (m.n. van de krijgselite) in Japan (te voltrekken door met een kort zwaard de buik open te snijden) |
| serimochi-迫り持ち | (architectuur) stenen gewelf (ter ondersteuning van een boog) |
| serufu-セルフ | zelfbediening |
| serufukea-セルフケア | zelfzorg; voor je eigen gezondheid [geluk] zorgen |
| serufusābisu-セルフサービス | zelfbediening; selfservice; een zelfbedieningswinkel |
| serufu・kontorōru-セルフ・コントロール | zelfbeheersing |
| serufu・taimā-セルフ・タイマー | zelfontspanner (camera) |
| shashin-捨身 | (boeddh.) jezelf opofferen voor een hoger doel |
| shiden-師伝 | het onderricht van de meester aan zijn leerlingen [volgelingen]; onderricht [les] krijgen van de meester zelf |
| shii-私意 | eigenzinnigheid; egoïsme; zelfzuchtigheid |
| shikekomu-しけ込む | zich ergens terugtrekken; zichzelf opsluiten [afzonderen] |
| shimohanki-下半期 | het tweede halfjaar; de tweede helft van het (fiscale) jaar |
| shinizokonai-死に損ない | zelfmoordpoging (zonder succes) |
| shinjū-心中 | de zelfmoord van twee geliefden |
| shinjū-心中 | de zelfmoord van twee of meer familieleden |
| shinshin-真心 | de ware zelf (die gelijk is aan de Boeddha) |
| shitekaraga-してからが | zelfs |
| shokushō-食傷 | oververzadiging; het teveel (dezelfde dingen) eten; genoeg hebben [beroerd worden] van veel hetzelfde eten [horen] |
| shoppu・in・shoppu-ショップ・イン・ショップ | winkel-in-winkel; shop-in-shop (kleine zelfstandige winkels in een grotere winkel of warenhuis) |
| shōshin-焼身 | zelfverbranding; zelfmoord door verbranding |
| shōshinjisatsu-焼身自殺 | zelfverbranding; zelfmoord door verbranding |
| shuin-手淫 | masturbatie; zelfbevrediging |
| shuki-手記 | (voor zichzelf opgeschreven) notities [aantekeningen]; herinneringen; memoires |
| shūshinkoyōseido-終身雇用制度 | Japans systeem dat werknemers hun hele (werkzame) leven bij hetzelfde bedrijf werken |
| shutsuba-出馬 | zelf op pad gaan; persoonlijk iemand bezoeken |
| sokujitsu-即日 | dezelfde dag (nog); direct |
| sokuya-即夜 | vanavond; op dezelfde avond |
| sonohi-其の日 | op die dag; dezelfde dag |
| soregoran-それご覧 | zie je nu wel?; nu zie je het zelf! |
| soremitakotoka-それ見たことか | zie je nu wel?; nu zie je het zelf! |
| soriddo・sutēto-ソリッド・ステート | (elektronica) vaste stof (gebruikmakend van het elektronisch fenomeen van de stof zelf) |
| suezen-据え膳 | anderen laten werken en zelf niets doen |
| sukēpugōto-スケープゴート | iem. anders als zondebok aanwijzen (van waar je zelf schuldig aan bent) |
| sukyūba-スキューバ | duikuitrusting (self-contained underwater breathing apparatus) |
| sura-すら | zelfs |
| sutandoarōn-スタンドアローン | losstaand; zelfstandig werkend (computer) |
| sutemi-捨て身 | zelfopoffering |
| tai-タイ | (muziek) boogje dat noten met dezelfde toonhoogte verbindt |
| taimā-タイマー | zelfontspanner (camera) |
| taizen-泰然 | kalmte; ingetogenheid; zelfbeheersing |
| tanechigai-種違い | halfbroer; halfzus (met dezelfde moeder maar verschillende vaders) |
| tankōbon-単行本 | een los boek (als zelfstandig werk gepubliceerd, in tegenstelling tot een boek dat deel uitmaakt van een serie) |
| taruku-タルク | (delfstof) talk |
| tatakiageru-叩き上げる | zichzelf opwerken; van onderaf beginnen |
| tateyakusha-立て役者 | hoofdrolspeler; leidende figuur; sleutelfiguur |
| tatoe-仮令 | zelfs als; ongeacht; hoewel; veronderstellend (dat) |
| tatoi-仮令 | zelfs als; ongeacht; hoewel; veronderstellend (dat) |
| tatsu-立つ | zichzelf staande houden |
| teba-てば | achter een zelfst.naamwoord of zin gebruikt om een oproep [bewering; verzoek; eis] te benadrukken |
| teike-手生け | eigen bloemschikcompositie; zelf een bloemstuk maken |
| tejaku-手酌 | sake inschenken voor jezelf; zelf inschenken |
| temaegatte-手前勝手 | zelfzuchtigheid; egoïsme; egocentrisch zijn |
| temaemiso-手前味噌 | zelfverheerlijking; zelfingenomenheid; opschepperij |
| temo-ても | toch; evenwel; zelfs als; hoe dan ook; hoewel; maar; toch |
| temori-手盛り | zelfservice; zichzelf opscheppen; zichzelf bedienen |
| temori-手盛り | de dingen doen zoals jezelf het beste uitkomt; ten gunste van jezelf dingen regelen |
| tenjiku-天竺 | (gekoppeld aan zelfstandig naamwoord met de betekenis:) ver weg; ingevoerd; geïmporteerd |
| tenzen-恬然 | kalmte; sereniteit; bedaardheid; zelfbeheersing |
| teodori-手踊り | een dans waarbij een aantal mensen tegelijk dezelfde bewegingen maken |
| tessuru-徹する | jezelf wijden aan; toegewijd zijn aan |
| teue-手植え | zelf [persoonlijk; handmatig] planten (van bomen en planten) |
| tōatsusen-等圧線 | isobaar (lijn op een kaart die punten met dezelfde luchtdruk verbindt) |
| tobikomijisatsu-飛び込み自殺 | zelfmoord door voor een rijdende trein te springen |
| tokkō-特攻 | zelfmoordaanslag |
| tokui-得意 | trots; zelfgenoegzaamheid |
| torishikiru-取り仕切る | een zaak runnen; alles zelf regelen; alles onder controle hebben |
| torisumasu-取り澄ます | zich onbezorgd [zelfverzekerd] voordoen; zich een zelfverzekerde houding geven |
| toritsukeru-取り付ける | frequenteren; vaak naar dezelfde winkel gaan |
| toshionna-年女 | een vrouw in hetzelfde dierenriem-jaar (in de cyclus van 12) als van haar geboorte |
| toshiotoko-年男 | een man in hetzelfde dierenriem-jaar (in de cyclus van 12) als van zijn geboorte |
| toshiyowa-年弱 | geboren in de tweede helft van het jaar |
| toshizuyo-年強 | geboren in de eerste helft van het jaar |
| tote-とて | (na zelfstandige naamwoorden) op grond van; omdat; gezien; vanwege |
| tote-とて | (na zelfstandige naamwoorden) zonder uitzondering; zelfs; ook |
| tōzen-当然 | vanzelfsprekend; natuurlijk |
| tsuchifumazu-土踏まず | voetboog; voetgewelf (welving van de voetzool) |
| tsūkā-つうかあ | elkaar geheel [compleet; volkomen; snel] begrijpen; op dezelfde golflengte zitten |
| tsuma-妻 | (arch.) liefkozende naam bij een echtpaar: mijn lief; schat; wederhelft; echtgenoot [echtgenote] |
| tsūtoiebakā-つうと言えばかあ | elkaar snel begrijpen; op één lijn [op dezelfde golflengte] zitten |
| tsuyoki-強気 | kracht; zelfvertrouwen |
| tteba-ってば | achter een zelfst.naamwoord of zin gebruikt om een oproep [bewering; verzoek; eis] te benadrukken |
| ukai-鵜飼い | het vissen met aalscholvers (ze worden gebruikt om vissen te vangen, met een ring om hun hals zodat ze alleen kleine vissen zelf kunnen doorslikken) |
| unu-汝 | ikzelf; mijzelf |
| wagamama-我が儘 | egoïsme; zelfzuchtigheid; ongehoorzaamheid |
| wagami-我が身 | mijzelf; zichzelf |
| wagamonogao-我が物顔 | arrogante [zelfverzekerde] houding |
| waraeru-笑える | in zichzelf [van binnen] lachten; spontaan lachen [glimlachen] |
| ware-我 | ik; mijzelf; zichzelf |
| warebome-我褒め | zelfverheerlijking |
| warehito-我人 | ik(zelf) en anderen |
| warekara-我から | uit eigen beweging; uit zichzelf |
| warenagara-我ながら | ondanks zichzelf; voor mij; wat mij betreft |
| wareto-我と | op eigen initiatief; uit eigen beweging; uit zichzelf |
| waribashi-割り箸 | wegwerp eetstokjes (die je zelf splijt) |
| warizerifu-割り台詞 | in Kabuki, twee acteurs die (in een monoloog) dezelfde gedachten uiten onafhankelijk [onbewust] van elkaar |
| yaburekabure-破れかぶれ | wanhoop; verlies aan zelfbeheersing |
| yaka-やか | gekoppeld aan een zelfstandige naamwoord vormt het een bijvoeglijk naamwoord (met な) |
| yaminoyononishiki-闇の夜の錦 | iets dat geen effect [succes] heeft; (lett.: in het donker valt zelfs het schitterendste brokaat niet op) |
| yasei-野生 | (een nederige term om naar zichzelf te verwijzen) ik; mij |
| yōjinbō-用心棒 | stok gebruikt voor zelfverdediging |
| yokutoku-欲得 | eigenbelang; zelfzucht |
| yōsei-妖精 | fee; elf |
| yumesara-夢更 | ten minste; zelfs een klein beetje; (gevolgd door een ontkenning) niet in het minst; helemaal niet |
| yunitto-ユニット | eenheid; zelfstandig onderdeel; afdeling |
| zengakuren-全学連 | (afk. voor) Japanse nationale federatie van zelfbesturende studentenverenigingen (opgericht in 1948) |
| zenhan-前半 | eerste helft; eerste deel (van twee) |
| zenhansei-前半生 | de eerste helft van iemand's leven |
| zenhansen-前半戦 | eerste helft van een wedstrijd [gevecht] |
| zennihongakuseijichikaisōrenkō-全日本学生自治会総連合 | Japanse nationale federatie van zelfbesturende studentenverenigingen (opgericht in 1948) |
| zesshoku-絶食 | de vasten; zelfonthouding van voedsel |
| zokutō-続投 | honkbal) het blijven pitchen [werpen] (van dezelfde pitcher, zonder wisseling van werper) |
| zubanukeru-ずば抜ける | de beste zijn; opvallen; zichzelf onderscheiden; (met kop en schouders) uitsteken boven; uittorenen boven |
| zugaikotsukossetsu-頭蓋骨骨折 | schedelfractuur; schedelbreuk; schedelbasisfractuur |
| zukkokeru-ずっこける | zichzelf belachelijk maken; domme dingen doen |
| zunukeru-図抜ける | de beste zijn; opvallen; zichzelf onderscheiden; (met kop en schouders) uitsteken boven; uittorenen boven |
| zuto-ずと | (werkwoordsuitgang -zu + to) zelfs zonder te... |
| zutomo-ずとも | zelfs zonder te (hoeven) ... |