Kruisverwijzing
zitten
| lemma | meaning |
|---|---|
| agura-胡坐 | kleermakerszit; lotushouding; met gekruiste benen (zitten) |
| ankan-安閑 | het nietsdoen; met de armen over elkaar zitten |
| anrakuisu-安楽椅子 | gemakkelijke [comfortabele; lekker zittende] stoel; luie stoel |
| anza-安座 | kleermakerszit; met gekruide benen [de benen over elkaar] zitten |
| aru-有る | hebben; bezitten |
| atatakai-暖かい | rijk (er warmpjes bijzitten) |
| attakai-暖かい | rijk (er warmpjes bijzitten) |
| binbōyusuri-貧乏揺すり | het (tijdens het zitten) zenuwachtig [nerveus] trillen [bibberen; bewegen] met de benen |
| chakuseki-着席 | het plaatsnemen; gaan zitten |
| chakusekisuru-着席する | plaatsnemen; gaan zitten |
| chakuza-着座 | het plaatsnemen; gaan zitten |
| chakuzasuru-着座する | plaatsnemen; gaan zitten |
| dōjōsha-同乗者 | inzittende; passagier; medereiziger |
| donmai-ドンマイ | (Eng.: don't mind) geeft niet; laat maar zitten |
| doraibuin-ドライブイン | drive-in (bioscoop, restaurant, e.d. waar bezoekers in hun auto blijven zitten) |
| dōseki-同席 | naast elkaar zitten; samen zijn; aanwezig [bijeen] zijn |
| dōsen-同船 | varen op hetzelfde schip; op hetzelfde schip zitten |
| dōsha-同車 | (samen) in dezelfde auto rijden [zitten] |
| fukusuru-服する | dienen (in het leger); uitzitten (van een gevangenisstraf); in rouw zijn |
| fushin-不振 | stagnatie; het in een dip zitten; terugval; inzinking |
| gegoku-下獄 | een gevangenisstraf krijgen [uitzitten] (meestal politieke gevangenen) |
| goetsudōshū-呉越同舟 | vijanden die in het hetzelfde schuitje zitten; (spreekwoord:) het zijn vrienden als Herodes en Pilatus |
| gotatsuku-ごたつく | in de problemen zitten; ruzie hebben [maken] |
| gotetsuku-ごてつく | in de problemen zitten; ruzie hebben [maken] |
| gyoshoku-漁色 | op de versiertoer zijn; achter de vrouwen aanzitten |
| hachikireru-はち切れる | barstensvol [boordevol] zitten |
| hairu-入る | geïnstalleerd worden; (ergens) in zitten [ingekomen zijn]; een inhoud hebben (van); bevatten |
| hankyū-半弓 | een kleine boog (waarmee je ook zittend kunt schieten) |
| hashii-端居 | het zitten op de veranda (voor verkoeling in de zomer) |
| hausudoresu-ハウスドレス | makkelijk zittende kleding voor thuis |
| hōmu・doresu-ホーム・ドレス | makkelijk zittende kleding voor thuis |
| horigotatsu-掘り炬燵 | verzonken kotatsu (tafelverwarming) met beenruimte onder de vloerhoogte (zodat men makkelijker kan zitten) |
| ikitōgō-意気投合 | wederzijds begrip; op één lijn zitten; eensgezind zijn |
| ikitōgōsuru-意気投合する | goed met elkaar overweg kunnen; op dezelfde golflengte zitten |
| inaoru-居直る | rechtop zitten; een correcte houding aannemen |
| inarabu-居並ぶ | op een rij zitten |
| inemuri-居眠り | het (zittend) in slaap vallen; indutten; indommelen; knikkebollen |
| iru-居る | hebben; bezitten |
| izumai-居住まい | (iemands) zithouding; manier van zitten |
| jindoru-陣取る | plaatsnemen; gaan zitten (op een goede plek) |
| kaisu-介す | zich zorgen maken (over iets); ergens over in zitten |
| kaisuru-介する | zich zorgen maken (over iets); ergens over in zitten |
| kakaeru-抱える | iets in je armen houden [dragen]; ergens mee zitten; bezorgd zijn; (een last) op de schouders hebben (fig.) |
| kanashibari-金縛り | (fig.) vastzitten [gebonden] zijn aan; door de macht van het geld beperkt zijn |
| kantanfuku-簡単服 | gemakkelijk zittende (informele) kleding; lichte [luchtige] (zomer)kleding |
| karamitsuku-絡みつく | (iem.) lastig vallen; dwars zitten |
| kashikomaru-畏まる | rechtop (gaan) zitten |
| kashin-花心 | het hart van een bloem (waar de stamper en meeldraden zitten) |
| kataku-花托 | torus; bloembodem (de bovenkant van de bloemsteel waar bloemblaadjes, stampers, etc. aan vastzitten) |
| kateigi-家庭着 | makkelijk zittende kleding voor thuis |
| kengamine-剣ヶ峰 | penibele situatie; in het nauw (zitten) |
| kikyo-起居 | iemands houding en gedrag [handelingen]; iemands bewegingen [staan of zitten]; iemands dagelijkse leven |
| kininaru-気になる | bezorgd zijn over; dwars zitten; hinderen; zich ergeren |
| konkyū-困窮 | het in de problemen zitten; armoede; financiële nood |
| koshikakeru-腰掛ける | gaan zitten |
| kōza-広座 | ruime zitplaats; zitplaats waar meerdere mensen kunnen zitten; sofa |
| kubihiki-首引き | een traditioneel Japans nek-trek spel, (een soort touwtrekken, waarbij twee mensen tegenover elkaar op de grond zitten met een touw rond hun nek) |
| kubippiki-首っ引き | een traditioneel Japans nek-trek spel, (een soort touwtrekken, waarbij twee mensen tegenover elkaar op de grond zitten met een touw rond hun nek) |
| kuiakiru-食い飽きる | overeten; teveel gegeten hebben; vol zitten; niet meer lusten |
| kuide-食いで | genoeg gegeten hebben; vol zitten |
| kuraisuru-位する | een bepaalde rang [positie; plaats] innemen [bezitten] |
| kurui-狂い | afwijking; misvorming; ernaast (zitten); (ver) naast het doel |
| kurumaza-車座 | het zitten in een kring |
| kussō-屈葬 | het iemand begraven in gehurkte [gebogen; zittende] houding |
| kyōju-享受 | het genieten van; hebben; bezitten (b.v. gezondheid, vrijheid) |
| kyōyū-享有 | het bij de geboorte al bezitten van (voor)rechten en talenten) |
| kyūsuru-窮する | in de war zijn; niet weten wat te doen; in de problemen zitten |
| machigau-間違う | zich (ergens in) vergissen; er naast zitten; een fout maken |
| mamayo-儘よ | nou ja; laat maar (zitten); het maakt niet uit |
| menpeki-面壁 | zittende zen meditatie met het gezicht naar een muur |
| merikomu-減り込む | zinken [zakken] (in); vast komen te zitten (in) |
| mihanasu-見放す | (het) opgeven; zich gewonnen geven; (het) erbij laten zitten |
| misugara-身すがら | niets (bij je) hebben [bezitten (behalve je lichaam) |
| motsu-持つ | bezitten; hebben |
| nai-無い | niet hebben; niet bezitten; ontbreken |
| narasu-生らす | vrucht dragen; vol vruchten zitten |
| oikakeru-追いかける | achtervolgen; volgen; achter (iets of iemand) aangaan; achternazitten |
| okiagaru-起き上がる | opstaan; rechtop gaan zitten [staan] |
| rōjō-籠城 | opsluiting [opgesloten zitten] in huis; binnenshuis blijven |
| rusuban-留守番 | het op (iemand's) huis passen; thuis zitten [blijven] |
| rusui-留守居 | het op (iemand's) huis passen; thuis zitten [blijven] |
| ryūnen-留年 | een schooljaar over moeten doen; blijven zitten; doubleren |
| saibanchō-裁判長 | voorzittende rechter; president van de rechtbank |
| seiza-正座 | (lett. de juiste zithouding) rechtop geknield zitten (met je billen op je voeten) |
| seseribashi-せせり箸 | eetstokjes die worden gebruikt om een beetje te spelen met eten [in het eten zitten te zoeken of prikken] (onjuist gebruik van eetstokjes) |
| shagamu-しゃがむ | hurken; op de hurken (gaan) zitten |
| shikantaza-只管打座 | het volledig (geconcentreerd) zitten in zen-meditatie (zonder overige gedachten daarbuiten) |
| shitajiki-下敷き | het ergens onder vastzitten |
| shitsugyō-失業 | werkeloosheid; zonder werk zitten; zijn baan verliezen |
| shoyūsuru-所有する | bezitten; in eigendom hebben |
| suitai-推戴 | onder de leiding [het voorzitterschap] van; (iemand) laten voorzitten; iemand de leiding geven |
| suku-透く | ruimte zitten tussen; openlaten |
| surakku-スラック | speling; slapte; slap [los] zittend deel |
| sutōbu・rīgu-ストーブ・リーグ | (honkbal) winterstop (de term verwijst naar de honkbalfans en managers die dan bij de kachel over de sport en de transfers zitten praten) |
| suwari-座り | het zitten |
| suwaridako-座り胼胝 | eelt op de voeten door het zitten in seiza positie |
| suwarikomu-座り込む | plaatsnemen; (demonstratief) gaan zitten (en blijven zitten) |
| suwaru-座る | gaan zitten; zitten |
| suwaru-座る | vast [stil; gefixeerd] zijn [zitten] |
| taiza-対座 | het tegenover elkaar zitten |
| taizasuru-対座する | tegenover elkaar zitten |
| teiza-鼎座 | drie mensen die in een driehoek zitten |
| tekozuru-手子摺る | het moeilijk hebben; in de problemen zitten; niet weten hoe te doen |
| toguro-蜷局 | het stil zitten [rondhangen] |
| tomarigi-止まり木 | een dwarsbalkje in een vogelkooi (waar vogels op kunnen zitten) |
| tsūgaku-通学 | onderwijs volgen; op school zitten |
| tsūkā-つうかあ | elkaar geheel [compleet; volkomen; snel] begrijpen; op dezelfde golflengte zitten |
| tsumu-詰む | in het nauw [klem] zitten; geen vooruitgang boeken; vastzitten (b.v. in de sneeuw) |
| tsunbo-聾 | het verstopt zitten van een kiseru (pijp) |
| tsūtoiebakā-つうと言えばかあ | elkaar snel begrijpen; op één lijn [op dezelfde golflengte] zitten |
| wasuru-和する | goed met elkaar kunnen opschieten; op één lijn zitten met elkaar |
| yorisou-寄り添う | dicht tegen elkaar aan zitten [kruipen; blijven]; zich tegen elkaar aan nestelen |
| yukinayamu-行き悩む | (muur)vast komen te zitten; vastlopen; in een impasse geraken |
| yūsankaikyū-有産階級 | bourgeoisie; bezittende klasse |
| yūsuru-有する | hebben; bezitten; uitgerust zijn met |
| zagyō-座業 | zittend werk |
| zaieki-在役 | in de gevangenis zitten; een gevangenisstraf uitzitten |
| zasuru-座する | gaan zitten |
| zazen-座禅 | zazen (zittende zenmeditatie) |
| zazō-座像 | een zittend beeld (b.v. Boeddha) |