Kruisverwijzing
dier
lemma | meaning |
---|---|
ahōjikara-阿呆力 | een grote lichamelijke kracht; dierlijke kracht |
aibetsuriku-愛別離苦 | de kwelling [pijn] bij het afscheid van een dierbaar familielid |
aigandōbutsu-愛玩動物 | troeteldier; huisdier |
akame-赤目 | rode ogen (van een dier, b.v. van een wit konijn) |
amezaiku-飴細工 | van ame (snoep) gemaakte figuren (zoals poppetjes, dieren, en bloemen) |
anagomori-穴籠もり | het overwinteren van dieren in holen in de aarde of in bomen |
anaguma-穴熊 | Japanse das (zoogdier, Meles anaguma) |
animaru-アニマル | dier; beest |
animaru・serapī-アニマル・セラピー | therapeutische inzet van huisdieren (therapie waarbij huisdieren worden betrokken bij de behandeling) |
animaru・supōtsu-アニマル・スポーツ | diersporten; sport met dieren (zoals paardrijden, hondensleeën, etc.) |
antena-アンテナ | voelspriet; voelhoorn (van dieren, b.v. insecten |
aoyagi-青柳 | het vlees van een schelpdier, de stevige strandschelp bakagai (Mactra chinensis) |
arakawa-粗皮 | (ongelooide) dierenhuid; pels |
āriajin-アーリア人 | Ariër (Indo-Europees sprekende Indiër of Iraniër) |
arumajiro-アルマジロ | armadillo; gordeldier |
asari-漁り | het vangen van vis en schelpdieren |
aware-哀れ | (arch.) iets dat geliefd [dierbaar] is; iets dat na aan het hart ligt |
bakagai-馬鹿貝 | schelpdier (Mactra chinensis) |
bakajikara-馬鹿力 | een grote lichamelijke kracht; dierlijke kracht |
baku-貘 | tapir (zoogdier) |
bengakujo-勉学所 | studiezaal; studieruimte |
bokkusu-ボックス | afgesloten stalruimte (voor 1 dier) |
bongore-ボンゴレ | schelpdier |
byōchūgai-病虫害 | gewasschade door ziekte of ongedierte [insecten] |
chibi-ちび | klein [kort] persoon [dier] |
chinjū-珍獣 | een bijzonder [vreemd; zeldzaam] dier |
chōjūhogoku-鳥獣保護区 | wildreservaat; beschermd gebied voor vogels en wilde dieren |
chōkyōshi-調教師 | dierentemmer (paarden, honden, of wilde dieren in een circus) |
dōbutsu-動物 | dieren; beesten; fauna |
dōbutsuaigo-動物愛護 | goed zijn voor dieren |
dōbutsuaigoshūkan-動物愛護週間 | een week waarin het beschermen van dieren wordt gepropageerd |
dōbutsubyōin-動物病院 | dierenkliniek |
dōbutsuen-動物園 | dierentuin; dierenpark |
dōbutsugaku-動物学 | zoölogie; dierkunde |
dōbutsugakusha-動物学者 | zoöloog; dierkundige |
dōbutsugyakutai-動物虐待 | dierenmishandeling |
dōbutsujojishi-動物叙事詩 | dierenepos; episch gedicht over dieren |
dōbutsukyōfushō-動物恐怖症 | zoöfobie (vrees voor dieren) |
dōbutsushōsetsu-動物小説 | literaire genre waarbij dieren de voornaamste personages zijn |
dōbutsuyuraikansenshō-動物由来感染症 | zoönose (infectie die van dier op mens kan overgaan) |
dogū-土偶 | werkstuk [figuur] in klei van mens, dier e.d. |
dosudosu-ドスドス | (onomatopee) stampend geluid (b.v. van een heimachine of van de zware voetstappen van een zwaarlijvig persoon of dier) |
eimei-英名 | Engelse naam [benaming] (b.v. voor dieren en planten) |
ekonomikku・animaru-エコノミック・アニマル | economisch dier (term gebruikt voor mensen die alleen economische winst nastreven) |
esa-餌 | (dieren) voer |
feromon-フェロモン | feromoon (door dieren geproduceerde (geur)stof, afgegeven aan de omgeving) |
furēmenhannō-フレーメン反応 | flemen reactie (bij dieren, een manier van ruiken waarbij het dier zijn bovenlip omkrult, en vaak ook zijn nek uitstrekt) |
furīku-フリーク | misvormd [vreemd] persoon [dier] |
fuyuge-冬毛 | de wintertooi; de vacht [pels] van dieren in de winter |
gaichū-害虫 | schadelijk insect; ongedierte |
gairaishu-外来種 | uitheemse plant- of diersoort; exoot |
gama-蝦蟇 | pad (dier) |
genseidōbutsu-原生動物 | protozoön; protozo (eencellig dierlijk organisme) |
gō-号 | (als achtervoegsel) naam (voor voertuigen, schepen, vliegtuigen, dieren, etc.) |
goō-五黄 | het vijfde van de negen tekens van de Chinese dierenriem |
gyokai-魚介 | (eetbare) zeevissen en schaal- en schelpdieren; zeevruchten |
gyōkairui-魚介類 | (soorten) zeevissen en schelpdieren; zeevruchten |
habitatto-ハビタット | (van mens, plant of dier) natuurlijk leefgebied; habitat |
haiburiddo-ハイブリッド | (planten, dieren) kruising; bastaardvorm |
hakoiri-箱入り | iets dat kostbaar [dierbaar] is |
hakusei-剥製 | taxidermie (het opzetten van dieren) |
hakusei-剥製 | een opgezet dier |
hamaguri-蛤 | schelpdier (Meretrix lusoria) |
hami-馬銜 | bit (metalen mondstuk voor een paard of ander trek- of lastdier) |
hamu-食む | (van dieren) eten; voeren; voederen; grazen |
hanatsu-放つ | een opgesloten dier vrijlaten |
hanazura-鼻面 | snuit (van dieren) |
hansūsuru-反芻する | herkauwen (lett., van dieren) |
hatsu-ハツ | hart (van dieren, als ingrediënt in grillgerechten of spiesjes, zoals b.v. yakiniku en yakitori) |
hen'ondōbutsu-変温動物 | koudbloedigheid; poikilothermie; koudbloedig dier |
hihon-秘本 | dierbaar boek (waar men zuinig op is en zelden aan anderen laat zien); geheim boek |
hiki-匹 | (woord voor het tellen van kleinere dieren, zoals katten, honden, vissen, insecten, etc.) |
hikigaeru-蟇蛙 | pad (dier) |
hinoeuma-丙午 | het vuurpaard, een teken van de Chinese dierenriem (de 43e combinatie van de sexagesimale cyclus) |
hitomawari-一回り | één cyclus (van de Chinese dierenriem) |
hiyomi-日読み | dierenriem; zodiak |
hogobyō-保護猫 | (uit een dierenasiel) pleegkat; adoptiekat |
hogoken-保護犬 | (uit een dierenasiel) pleeghond; adoptiehond |
hōjū-放獣 | het vangen van een dier (b.v. een beer) en elders (in een natuurgebied) uitzetten; het per ongeluk vangen van een dier en weer vrijlaten; bijvangst |
hōmingu-ホーミング | het instinct van dieren om terug te keren naar hun hol of nest |
hōmotsu-宝物 | schat (kunst, cultuur); belangrijk [dierbaar] bezit; juweel |
honyūdōbutsu-哺乳動物 | zoogdier |
honyūrui-哺乳類 | zoogdier(en) |
hoshoku-捕食 | predatie; het van roof leven (dieren) |
hoshokusha-捕食者 | roofdier |
hyakujū-百獣 | allerlei soorten dieren |
idokoro-居所 | achterwerk; achterste; billen (van mens, dier e.d.) |
ikkokusenkin-一刻千金 | elk moment is belangrijk [kostbaar;dierbaar]; tijd is geld |
ikusei-育成 | het fokken (van dieren); het kweken (van planten) |
inkeikotsu-陰茎骨 | (bij zoogdieren) penisbeen; penisbot; baculum |
inu-戌 | de Hond (elfde van de twaalf tekens van de Chinese dierenriem) |
itoshigo-愛し子 | dierbaar [geliefd] kind |
itoshii-愛しい | lief; geliefd; dierbaar |
jasu・māku-ジャス・マーク | JAS (Japanese Agricultural Standard) keurmerk voor voedsel (landbouw en dierlijke producten) |
jinjūkyōtsūkansenshō-人獣共通感染症 | zoönose (infectie die van dier op mens en v.v. kan overgaan) |
jūi-獣医 | dierenarts; veearts |
jūigaku-獣医学 | diergeneeskunde |
jūishi-獣医師 | dierenarts; veearts |
jūnishi-十二支 | de twaalf tekens van de Chinese dierenriem |
jūrui-獣類 | dieren; beesten |
jūsei-獣性 | dierlijkheid; bestialiteit; beestachtigheid |
kachikubyōin-家畜病院 | dierenkliniek |
kachikusha-家畜舎 | stal; dierenverblijf; schuur (voor dieren) |
kai-貝 | schelpdier |
kaibutsu-怪物 | monster; gedrocht; woest dier |
kaien-開園 | de opening (van een dierentuin; park; botanische tuin, etc.) |
kaijū-怪獣 | beest; (gevaarlijk) dier; monster |
kaijū-海獣 | zeedier |
kaimen-海綿 | spons (zeedier) |
kainushi-飼い主 | eigenaar [baasje] van een huisdier |
kairui-貝類 | schelpdier(en) |
kakeawaseru-掛け合わせる | kruisen (planten en dieren) |
kaku-獲 | dieren vangen; jagen; vissen |
kanmei-漢名 | Chinese benaming (van dieren, planten, etc.) |
kau-飼う | dieren houden [fokken; verzorgen] |
kawa-革 | leer; dierenhuid |
kawagoromo-皮衣 | bontjas; kleding gemaakt van bont [dierenvel] |
kawahagi-皮剥ぎ | het villen (van een dier); ontvellen; ontschorsen |
kedamono-獣 | een (viervoetig) dier [beest] met een vacht |
kemono-獣 | een (viervoetig) dier [beest] met een vacht |
kemonomichi-獣道 | dierenspoor; spoor [pad] dat door dieren wordt gevormd |
kengaku-見学 | studiereis; werkbezoek; leren door werkzaamheden te observeren in de praktijk |
kirin-騏驎 | mythisch dier in het oude China (met lichaam van een hert, staart van een koe, en hoeven van een paard) |
kisōsei-帰巣性 | het instinct van dieren om terug te keren naar hun hol of nest |
ko-子 | jong dier |
kōbi-交尾 | paring; copulatie (bij dieren) |
kōchōdōbutsu-腔腸動物 | coelenterata; holtedieren; diblastische organismen |
koe-声 | dierengeluid (van een vogel, insect, e.d.) |
koika-恋歌 | liefdeslied; liefdesgedicht; (bij dieren) paringsroep; lokroep |
koinyōbō-恋女房 | zijn (innig) geliefde vrouw; dierbare vrouw |
kōkakurui-甲殻類 | schaaldieren |
kōkotsumoji-甲骨文字 | orakelbotten-schrift (inscripties op beenderen van dieren en plastrons van schildpadden om voorspellingen te noteren) |
kōondōbutsu-恒温動物 | warmbloedigheid; homeothermie; warmbloedig dier |
kōshi-後肢 | achterpoten (dier) |
kuchiwa-口輪 | snuit (van dieren) |
kyūji-給餌 | het voederen [voerverschaffen] van dieren |
maeashi-前足 | voorpoot (dieren) |
makie-撒き餌 | rondgestrooid diervoeder |
makigai-巻き貝 | huisjesslak; spiraalvormig schelpdier |
mame-豆 | nieren (van dieren, in vleesgerecht) |
mana-愛 | (in kanji combinaties) geliefd; dierbaar |
mangūsu-マングース | mangoest (mangoeste); ichneumon (klein katachtig roofdier) |
mashijimi-真蜆 | Corbicula leana, zoetwaterschelpdier |
masutodon-マストドン | mastodont (uitgestorven zoogdier) |
mausu-マウス | huismuis (knaagdier) |
mazuru-マズル | snuit; bek (van een dier) |
mesu-雌 | vrouwelijk (van plant, dier); vrouwtje |
mi-巳 | de slang (het zesde dier in de twaalfjaarlijkse cyclus van de Chinese dierenriem) |
minku-ミンク | mink (een dier, de Amerikaanse nerts) |
mizuire-水入れ | drinkbakje (voor huisdieren e.d.); waterkan; een kleine kan met water om in een inktsteen te gieten |
mizunomiba -水飲み場 | drinkplaats (voor dieren ); drenkplaats; wed |
mogura-土竜 | mol (zoogdier) |
mōhitsu-毛筆 | penseel (vervaardigd met natuurlijke materialen, zoals diereharen); kwast |
mojiru-捩る | parodiëren; een parodie maken op |
mōjū-猛獣 | wilde dieren |
monsutā-モンスター | monster; gedrocht; woest dier |
mozaiku-モザイク | (biologie: dier of plant met genetische eigenschappen van verschillende soorten) hybride; entbastaard |
mukuge-尨毛 | (van een dier) ruig haar; ruwe vacht |
nakigoe-鳴き声 | dierengeluiden (geblaf, gehinnik, gekwaak, gefluit, gemiauw, etc.) |
naku-鳴く | (het geluid maken van dieren) piepen; zingen; tjilpen; huilen; krijsen |
namakemono-樹懶 | (zoogdier) luiaard; ai; oenau |
nantaidōbutsu-軟体動物 | weekdier(en) |
natsuge-夏毛 | zomertooi; de vacht [pels] van dieren in de zomer |
natsugo-夏子 | een jong dier dat in de zomer geboren is |
natsukashii-懐かしい | dierbaar; nostalgisch; verlangend (naar) |
nikukoppun-肉骨粉 | diermeel (van vlees en botten) |
nikukyū-肉球 | (bij katachtige dieren, e.d.) zoolkussentjes (onder de poten) |
nikuyoku-肉欲 | vleselijke [dierlijke] lusten; zinnelijke begeerte |
nikuyōshu-肉用種 | slachtvee; dier gefokt voor het vlees |
nimaigai-二枚貝 | tweekleppigen; bivalvia (een klasse van in water levende weekdieren) |
nioibukuro-匂い袋 | geurklier (bij dieren) |
noarashi-野荒らし | de mens die [het dier dat} de gewassen vernielt of steelt |
nuigurumi-縫い包み | een opgezet dier; een knuffel (gevuld voorwerp van stof, b.v. een teddybeer) |
nuigurumi-縫い包み | een dierenkostuum |
o-尾 | staart (van een dier) |
oazuke-お預け | (een huisdier laten wachten op commando) wacht!; zit! |
onketsudōbutsu-温血動物 | warmbloedig dier |
ori-檻 | kooi (voor dieren) |
osu-雄 | mannelijk (van plant, dier); mannetje |
otoshi-落とし | een val; een apparaat [mechaniek] om dieren te vangen |
petto-ペット | huisdier; troeteldier |
pettorosu-ペットロス | (het verdriet om) het verlies van een huisdier |
poripu-ポリプ | poliep (dierkunde) |
raien-来園 | bezoek aan een tuin [park; dierentuin] |
rama-ラマ | lama (dier) |
ranpu-ランプ | achterdeel (dieren); lende (vlees, b.v. biefstuk) |
reijū-霊獣 | heilig dier [beest] |
reiketsu-冷血 | koudbloedigheid (dierkunde) |
reiketsudōbutsu-冷血動物 | koudbloedig dier |
rekiyū-歴遊 | studiereis (van kunstenaars e.d.) |
roba-驢馬 | ezel (een dier, Equus asinus) |
ryōseirui-両生類 | amfibieën (dieren) |
sakari-盛り | paartijd (bij dieren) |
sakunyū-搾乳 | het melken (van dieren) |
sakunyūsuru-搾乳する | melken (van dieren) |
sango-珊瑚 | koraal (zeedieren) |
sarabureddo-サラブレッド | raspaard; volbloed; stamboekdier; rasdier |
sashige-差し毛 | verschillende kleuren haar in de vacht van een dier |
seisoku-棲息 | het leven; bewonen (van dieren) |
seisokubasho-生息場所 | (van mens, plant of dier) natuurlijk leefgebied; habitat |
seisokuchi-生息地 | leefgebied (van dieren); territorium |
seitai-成体 | (dierkunde) imago (volkomen ontwikkeld insect) |
seitai-生態 | (van mensen of dieren) ecologie; leefomstandigheden; levensomstandigheden |
sekitsuidōbutsu-脊椎動物 | gewervelde dieren; vertebraten |
sessokudōbutsu-節足動物 | geleedpotige (dierkunde) |
shachihoko-鯱 | Japanse mythologisch dier met het hoofd van een tijger en het lichaam van een karper |
shako-硨磲 | groot (tweekleppig) schelpdier (Tridacninae) |
shiekidōbutsu-使役動物 | werkdier(en) |
shīfūdo-シーフード | eetbare zeevis en schaal- en schelpdieren |
shiiku-飼育 | het houden (van dieren); fokken; kweken |
shiikuin-飼育員 | dierenverzorger (m.n. in een dierentuin) |
shiikusuru-飼育する | houden (van dieren); fokken; kweken |
shijimi-蜆 | corbicula, tweekleppig schelpdier |
shikkanmoderudōbutsu-疾患モデル動物 | proefdier(en) |
shiohigari-潮干狩り | het schelpdieren zoeken [vangen] bij eb [laag water] |
shiokara-塩辛 | een pasta van gedroogde en gefermenteerde vis (inktvis, schaaldieren, visingewanden, etc.) |
shiryō-飼料 | dierenvoer; veevoer; voer |
shisatsu-視察 | inspectieronde; studiereis |
shishiodoshi-鹿威し | een bamboebuis waar water door loopt, die omklapt tegen een steen als hij vol is (werd vroeger gebruikt om vogels en dieren te verjagen) |
shitawashii-慕わしい | dierbaar; geliefd |
shiyūmozaiku-雌雄モザイク | (biologie) gynandromorfisme (dieren die uiterlijk sterk op een mannetje lijken, maar toch een vrouwtje zijn) |
shokudōraku-食道楽 | bourgondiër; gourmet; fijnproever |
shōyaku-生薬 | natuurgeneesmiddel; natuurlijk medicijn (plantaardig of dierlijk) |
shuchiku-種畜 | fokvee; fokdieren |
shūgakuryokō-修学旅行 | studiereis; schoolreis; excursie (school; studie) |
shūyō-収容 | internering; detentie; gevangenschap (ook m.b.t. dieren in een dierentuin) |
shuzoku-種族 | dieren- of plantensoort [familie] |
sorane-空音 | geluid dat men meent te horen maar er niet echt is; vermeend dierengeluid |
sōzu-添水 | een bamboebuis waar water door loopt, die omklapt tegen een steen als hij vol is (werd vroeger gebruikt om vogels en dieren te verjagen) |
suboshi-素干し | het drogen in de schaduw (van zeewier, vissen, schelpdieren, etc.) |
sukanku-スカンク | (Eng.: skunk) stinkdier |
takaramono-宝物 | schat; juweel; belangrijk [dierbaar] bezit |
tameshigiri-試し斬り | het testen van de scherpte van een zwaard (op mensen of dieren) |
tanetsuke-種付け | het fokken [paren] met het beste mannetje en vrouwtje (bij dieren) |
tegai-手飼い | een huisdier hebben |
tegai-手飼い | huisdier |
tekidanhei-擲弾兵 | grenadier; granaatwerper |
tengu-天狗 | een kobold met een lange neus (Japans fabeldier, half mens, half vogel) |
tenkei-点景 | (in een landschapschilderij) een bijschildering [toevoeging] van mensen of dieren |
tennenkinenbutsu-天然記念物 | een beschermde diersoort [plantensoort] |
tenseki-転籍 | registratie van overplaatsing (van woonplaats, studierichting, school, etc.) |
tō-頭 | (woord voor het tellen van grotere dieren) |
tonakai-馴鹿 | rendier |
torimingu-トリミング | trimmen (van dieren) |
tosatsu-屠殺 | het slachten van dieren (voor vlees) |
toshionna-年女 | een vrouw in hetzelfde dierenriem-jaar (in de cyclus van 12) als van haar geboorte |
toshiotoko-年男 | een man in hetzelfde dierenriem-jaar (in de cyclus van 12) als van zijn geboorte |
tsuma-妻 | (arch.) het mannetje of vrouwtje van een dierenpaar |
umiotosu-産み落とす | (dieren) jongen; werpen |
usagiuma-兎馬 | ezel (een dier, Equus asinus) |
ushioni-潮煮 | vis, schelpdieren, etc., gekookt in zout water |
wamei-和名 | Japanse naam [benaming] (i.t.t. de wetenschappelijke naam, b.v. van planten en dieren) |
washintonjōyaku-ワシントン条約 | Washington conventie (overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde dieren en plantensoorten) |
washizukami-鷲掴み | vistuig gebruikt om schelpdieren van de zeebodem te vangen |
yajū-野獣 | beest; wild dier |
yotsuashi-四つ足 | viervoeter (dier) |
yunikōn-ユニコーン | eenhoorn (fabelachtig dier) |
yūreki-遊歴 | studiereis (van kunstenaars e.d.) |
yūtairui-有袋類 | buideldier |
zazensō-坐禅草 | stinkdierkool (Symplocarpus foetidus) |
zennō-全能 | totipotentie (van dierlijke cellen) |
zetsumetsukigushu-絶滅危惧種 | bedreigde diersoorten [plantensoorten] |
zōmotsu-臓物 | (voor consumptie) orgaanvlees [ingewanden] (van dieren) |
zukan-図鑑 | veldgids; identificatie-gids (b.v. voor planten of dieren) |