席 seki
1 zitplaats; stoel; zetel
会員は全員出席した。
Alle leden waren aanwezig.
Alle leden waren aanwezig.
座席へ戻ろう。
Laten we teruggaan naar onze plaatsen.
Laten we teruggaan naar onze plaatsen.
最初に来る人はだれでも一番良い席をとる。
Degenen die het eerste komen krijgen de beste plaatsen.
Degenen die het eerste komen krijgen de beste plaatsen.
満席です。
Alle stoelen zijn gereserveerd.
Alle stoelen zijn gereserveerd.
席を改める
van plaats veranderen; een andere [betere] plek zoeken
van plaats veranderen; een andere [betere] plek zoeken
席につく
gaan zitten
gaan zitten
席を立つ
opstaan; weggaan
opstaan; weggaan
席をとる
gaan zitten; plaats nemen
gaan zitten; plaats nemen
席を進める
de stoel naar voren schuiven
de stoel naar voren schuiven
席を外す
zijn stoel verlaten; opstaan; weggaan
zijn stoel verlaten; opstaan; weggaan
席を譲る
zijn plaats afstaan
zijn plaats afstaan
2 plaats [plek] waar een ontmoeting [gebeurtenis; gelegenheid] zal plaatsvinden; kamer; zaal
宴会の席
zaal waar een banket [receptie; feest] wordt gehouden
zaal waar een banket [receptie; feest] wordt gehouden
3 positie; volgorde; rang
彼の辞職で官僚の席に空きができた。
Door zijn aftreden was er een positie vrijgekomen in het kabinet.
Door zijn aftreden was er een positie vrijgekomen in het kabinet.
社長の席があく。
De positie van president is vacant.
De positie van president is vacant.
父はテーブルの上座の自席に着いた。
Vader ging aan het hoofd van de tafel zitten.
Vader ging aan het hoofd van de tafel zitten.
Spreekwoord(en)/gezegde(s)
席暖まるに暇あらず。
Het erg druk hebben. (Geen tijd hebben om te zitten en de stoel warm te maken)
Het erg druk hebben. (Geen tijd hebben om te zitten en de stoel warm te maken)
席を蹴る。
Opstaan en boos weggaan. (Lett. zijn stoel schoppen)
Opstaan en boos weggaan. (Lett. zijn stoel schoppen)