Kruisverwijzing
zacht
| lemma | meaning |
|---|---|
| aeka-あえか | (poëtische term) teerheid; zachtheid; vluchtigheid |
| amai-甘い | zachtaardig; mild; vleiend; (al te) toegeeflijk; meegaand |
| ashinuki-足抜き | zachte voetstappen; het sluipend [op de tenen] lopen |
| atataka-暖か | warmte; mildheid [zachtheid] (van klimaat); warme temperatuur |
| atatakai-暖かい | warm; zacht; mild; (weer; klimaat) |
| attakai-暖かい | warm; zacht; mild (weer, klimaat) |
| bifū-微風 | lichte wind; zacht briesje |
| busutto-ぶすっと | het doorboren van [snijden in] een dik, zacht voorwerp |
| doroppu・shotto-ドロップ・ショット | (bij tennis of badminton) dropshot (zacht geslagen bal die vlak achter het net valt) |
| fukafuka-ふかふか | (onomatopee) zacht; donzig, pluizig; afwezig; verstrooid; achteloos; onnadenkend |
| funzukeru-踏ん付ける | een voetspoor zetten [achterlaten] in een zachte ondergrond; ergens op trappen |
| fuwari-ふわり | zachtjes |
| genmen-減免 | (strafrecht) kwijtschelding of strafvermindering (door verzachtende omstandigheden) |
| gyūhi-求肥 | een vorm van wagashi, traditioneel Japans snoepgoed (een zachtere variant van mochi, ook gemaakt van kleefrijst) |
| harusame-春雨 | zachte [milde] lenteregen |
| hiwairo-鶸色 | zacht geelgroene kleur (de kleur van de veren van de sijs) |
| horohoro-ほろほろ | (onomatopee) geleidelijk; druppelsgewijs; zachtvallend; uit elkaar vallend; verspreid; afbrokkelend; gorgelend; sudderend |
| jakuon-弱音 | zacht [zwak] geluid |
| jū-柔 | zachtheid; breekbaarheid; teerheid |
| jūjun-柔順 | gehoorzaam [volgzaam; zachtmoedig] zijn |
| jūmō-絨毛 | zacht [donzig] haar |
| jūnanzai-柔軟剤 | wasverzachter |
| kanwa-緩和 | versoepeling; verlichting; verzachting; ontspanning |
| kanwa-閑話 | rustig (informeel) gesprek; zacht gepraat |
| kinuta-砧 | vollersblok (houten of stenen blok waarmee op stoffen werd geslagen om ze zacht te maken) |
| kogoe-小声 | zachte stem; gefluister |
| komayaka-細やか | zacht [mild; gevoelig; bedachtzaam] zijn |
| kōnan-硬軟 | hardheid en zachtheid; strengheid en zachtaardigheid |
| kotokoto-ことこと | (onomatopee) zacht rinkelend; kletterend; kloppend; pruttelend; sudderend |
| kuchizusamu-口遊む | neuriën; zachtjes zingen |
| kunpū-薫風 | zachte zomerwind; zomerbries |
| kutakuta-くたくた | (onomatopee) zacht; papperig; (tot) moes |
| kyōjaku-強弱 | hard [luid] en zacht; beklemtoning |
| mairudo-マイルド | zacht; zachtaardig; mild |
| maroyaka-円やか | zacht [mild; rustig; rond; afgerond] zijn |
| merinsu-メリンス | dunne, zachte stof (van schapenwol) |
| meromero-めろめろ | een zacht ei(tje); een slappeling; een zwak hebben voor iemand |
| mezopiano-メゾピアノ | mezzo piano (muziekterm: matig zacht) |
| mizuyōkan-水羊羹 | zachte (aduki)bonen jelly |
| mōbu-モーブ | mauve; zachtpaars |
| mochihada-餅肌 | een (fluweel)zachte huid |
| mokashin-モカシン | mocassin (moderne zachte instapschoen) |
| monoyawaraka-物柔らか | mildheid; zachtheid; vriendelijkheid; rustig voorkomen |
| morigaaru-森ガール | zachte, losse [wijde] stijl van vrouwenkleding (met als thema een meisje in het bos); meisje dat zulke kleding draagt |
| mukuge-尨毛 | (van een mens) dun, zacht [donzig] haar |
| nadaraka-なだらか | gelijkmatigheid; zachtheid; glooiend zijn; geleidelijk (oplopend) |
| naijūgaigō-内柔外剛 | uiterlijk hard lijken, maar van binnen zacht [vriendelijk; mild] zijn |
| nan-軟 | (in samenstellingen) zachtheid; zacht zijn |
| nanchakuriku-軟着陸 | zachte landing (luchtvaartuigen) |
| nankyū-軟球 | een zachte bal (bij honkbal, tennis, etc.) |
| nanmōhitsu-軟毛筆 | zachtharige penseel |
| nansui-軟水 | zacht water |
| nantetsu-軟鉄 | zacht staal; zacht ijzer; weekijzer, |
| nekonadegoe-猫撫で声 | zachte [zoete; vleiende; poeslieve] stem |
| neru-練る | stof [weefsel] zacht maken door het te koken |
| nikoge-和毛 | zacht [donzig] haar |
| nikuzure-煮崩れ | het inkoken [zacht koken] van voedsel; het uit elkaar vallen van voedsel tijdens het koken |
| ningenmi-人間味 | menselijkheid; menslievendheid; zachtaardigheid |
| nukiashi-抜き足 | zachte voetstappen; het sluipend [op de tenen] lopen |
| nusumiashi-盗み足 | het zachtjes lopen [sluipen] |
| nyūnan-柔軟 | (boeddh.) kalmte; zachtheid; mild [soepel; flexibel] zijn (in ontwikkeling als spirituele kwaliteit in het trainingsproces) |
| ondan-温暖 | warm [mild; zacht; gematigd] zijn (van klimaat) |
| onkō-温厚 | zachtaardig [vriendelijk] zijn |
| ōtomatto-オートマット | mat ter versteviging van zachte ondergrond van parkeerterreinen |
| ottori-おっとり | zacht; kalm; rustig; onverstoorbaar |
| pēpābakku-ペーパーバック | paperback (boekuitgave met zachte kaft) |
| pianishimo-ピアニシモ | pianissimo; zeer zacht (muziekterm) |
| purosesu・chīzu-プロセス・チーズ | smeltkaas (kaas zachtgemaakt door toevoeging van smeltzouten en emulgatoren) |
| sakuragami-桜紙 | dun, zacht Japans papier; vloeipapier |
| sansan-潸潸 | het onophoudelijk zacht regenen; het motregenen [miezeren]; het druppelen van de regen |
| sashiashi-差し足 | zachte voetstappen; het sluipend [op de tenen] lopen |
| sayasaya-さやさや | (onomatopee) zacht geruis; een ruisend geluid |
| shinobiashi-忍び足 | zachte voetstappen; het sluipend [op de tenen] lopen |
| shinobinaki-忍び泣き | het stilletjes [zacht; onderdrukt] snikken [huilen] |
| shittori-しっとり | rustig; kalm; vredig; zacht |
| shun'u-春雨 | zachte [milde] lenteregen |
| sofuto-ソフト | zacht |
| sofuto-ソフト | zachte vilten hoed; gleufhoed |
| sofutopasuteru-ソフトパステル | zachte pastel |
| sofuto・randingu-ソフト・ランディング | zachte landing (luchtvaartuigen) |
| sofuto・rōn-ソフト・ローン | zachte lening (met gunstige aflossingsvoorwaarden) |
| sofuto・tatchi-ソフト・タッチ | zachtheid; zachtaardigheid; zacht aanvoelen; zachte aanpak |
| sorosoro-そろそろ | langzaam; zachtjes; geleidelijk |
| sotto-そっと | stilletjes; zachtjes |
| soyokaze-微風 | lichte wind; zacht briesje |
| soyosoyo-そよそよ | zachtjes |
| sugiharagami-杉原紙 | dun, zacht, traditioneel Japans papier |
| sunao-素直 | mildheid; zachtaardigheid; gehoorzaamheid |
| suponji・bōru-スポンジ・ボール | sponsbal (zachte stuiterbal) |
| teiginsuru-低吟する | neuriën; zachtjes [binnensmonds] zingen |
| tekkusu-テックス | zachte vezelplaat |
| tenmado-天窓 | een gerecht waarbij er op gebakken noedels (soba of udon) een (zacht) gekookt of gebakken ei wordt gelegd |
| tōki-陶器 | (zacht) porselein (aardewerk); keramiek |
| tsurutsuru-つるつる | (onomatopee) glad; zacht; glibberig; vettig; slurpend |
| uraura-うらうら | (onomatopee) zacht en warm; mild zonnig; rustig stralend |
| usukuchi-薄口 | zachte smaak; licht op smaak gebracht |
| usumeru-薄める | verzachten; afzwakken |
| watauchi-綿打ち | het katoen-kloppen (waarbij katoen zacht (en schoon) wordt gemaakt door erop te kloppen) |
| yasaotoko-優男 | een vriendelijke [zachtaardige] man |
| yasushi-安し | makkelijk; zacht; licht |
| yawahada-柔肌 | (jonge) zachte huid |
| yawarageru-和らげる | verzachten; matigen; verlichten |
| yawarakai-柔らかい | zacht; buigzaam; flexibel; soepel |
| yowane-弱音 | zacht [zwak] geklaag; gejammer |
| yudooshi-湯通し | het weken van stof [kleding] in lauw water (om zacht te maken) |
| yurui-緩い | los(jes); zacht; mild; vrijgevig |
| yurui-緩い | zacht [langzaam] hellend (dakvlak, helling, e.d.) |