あい ai
1 liefde; verliefdheid; passie; hartstocht
愛する人に会えないのは辛い。
Het is pijnlijk [moeilijk] om degene waar men van houdt niet te kunnen zien [ontmoeten].
2人の間に愛が芽生えた。
Er bloeide een liefde op tussen die twee mensen.
愛の鞭
het straffen [kastijden] uit liefde
愛を注ぐ
iem. liefde [genegenheid] geven [schenken]
愛を告げる
(iem.) zijn liefde verklaren [een liefdesverklaring geven]
愛をはぐくむ
liefde koesteren (voor)
2 liefde; genegenheid; affectie
母が子を愛する。
De moeder houdt van haar kind.
愛に愛持つ
allerliefst; liever dan lief
愛の手をさしのべる
(iem.) de helpende hand reiken
3 (voor)liefde; voorkeur
芸術に対する愛
de liefde voor de kunst
祖国を愛する心 (= 愛国心)
vaderlandsliefde; liefde voor het vaderland
真に民衆を愛した政治家
een politicus die werkelijk het volk belangrijk vindt [die waarde hecht aan de mening van het volk]
音楽を愛する
van muziek houden
4 vriendelijkheid; hoffelijkheid; liefdadigheid; onbaatzuchtigheid
5 godsliefde; naastenliefde
神を愛する
de goden vereren
人類(への)愛
mensenliefde; menslievendheid; filantropie
6 barmhartigheid; erbarmen
7 (boeddh.) begeerte; lust; gehechtheid aan wereldse dingen
8 afkorting voor Ierland

Spreekwoord(en)/gezegde(s)
愛多き者(は)則ち法立たず。
Mensen die vol liefde zijn staan boven de wet.
愛多ければ則ち憎しみ至る。
Als er teveel liefde is, slaat het om in haat.
愛は惜しみなく与う。
Liefde is geven.
愛は憎悪の始めなり。
Liefde is het begin van de haat.
愛を以て孝なるは難し。
Wanneer men verliefd wordt, wordt de liefde [toewijding] voor de ouders minder.
愛してその悪を知り、憎みてその善を知る。
Men moet het slechte zien in degene die men liefheeft, en het goede in degene die men haat.
愛の鞭
strenge liefde; strenge aanpak (voor bestwil) (lett.: de zweep van de liefde)

Zie ook: 愛(まな)