Kruisverwijzing
haar
| lemma | meaning |
|---|---|
| ageashitori-揚げ足取り | haarkloverij; muggenzifterij; het iemand belachelijk maken |
| agemaki-揚巻 | ouderwetse traditionele haarstijl van jongens (met een scheiding in het midden) |
| aijitsu-愛日 | toegewijd [attent; respectvol] zijn (t.a.v. zijn of haar ouders) |
| aijō-愛嬢 | zijn [haar] geliefde dochter (wordt meestal gezegd over de dochter van iemand anders) |
| aikyō-愛郷 | de liefde van iemand voor zijn [haar] geboorteplaats |
| akage-赤毛 | rood haar; roodharig zijn |
| ama-尼 | (afk. van 尼削) het afknippen van haar op schouderlengte |
| ama-尼 | jong meisje met haar tot op schouderlengte |
| amasogi-尼削 | het haar (van een vrouw) kort knippen |
| amasogi-尼削 | het haar knippen bij intrede als (boeddhistische) non |
| anesannyōbō-姉さん女房 | een vrouw die ouder is dan haar man [echtgenoot] |
| appu-アップ | opgestoken haarstijl |
| araigami-洗い髪 | pas gewassen (loshangend) haar (van vrouwen) |
| asaji-浅茅 | een Japanse (schaars groeiende, korte) grassoort van de familie Imperata cylindrica (Japans bloedgras) |
| asaji-浅茅 | (afk. van) de plek met schaarse begroeiing van Japans gras (ook als metafoor voor een verlaten veld of gebied) |
| asajiu-浅茅生 | de plek met schaarse begroeiing van Japans gras (ook als metafoor voor een verlaten veld of gebied) |
| asashan-朝シャン | het haarwassen in de ochtend (na het opstaan) |
| bākōdo・hea-バーコード・ヘア | (comb-over) haarstijl van lange plukken haar over kale plekken gekamd |
| bakushin-爆心 | explosiecentrum; explosiehaard |
| barikan-バリカン | tondeuse; kappersschaar (merknaam Bariquand et Marre) |
| bihatsu-美髪 | mooi haar |
| bin-鬢 | het haar links en rechts op het hoofd (over [boven] de oren) |
| bobu-ボブ | korte haarstijl |
| bodō-母堂 | (beleefde term voor) de moeder van iemand anders; uw [zijn; haar] moeder |
| bosabosa-ぼさぼさ | warrig; door de war; wild; slonzig (haar, kapsel etc.) |
| burunetto-ブルネット | brunette (meisje of vrouw met donkerbruin haar) |
| butage-豚毛 | varkenshaar |
| butagenofirubātofude-豚毛のフィルバート筆 | Filbert kwast [penseel] met varkenshaar |
| byakugō-白毫 | krul wit haar op het voorhoofd van de Boeddha; een van de tweeëndertig lakshana’s |
| chijirege-縮れ毛 | krullend [kroezig] haar |
| chikku-チック | pommade; haarplakmiddel |
| choki-ちょき | schaar (in het steen-papier-schaar spelletje) |
| danro-暖炉 | kachel; (vuur)haard |
| datsumō-脱毛 | haaruitval; haarverlies; ontharing, epilatie |
| demodori-出戻り | gescheiden vrouw (die weer bij haar ouders woont) |
| dōjime-胴締め | (judo) schaarklem (niet toegestane techniek) |
| ēji・shūtā-エージ・シューター | een age-shooter, een golfspeler die op een 18-holes golfbaan een puntenaantal scoort dat gelijk of lager is dan zijn [haar] leeftijd |
| eriashi-襟足 | de haarlijn bij de nek; halslijn; de vorm van de nek [hals] |
| erigami-襟髪 | nekhaar (in de nek groeiend haar) |
| fāsuto・redi-ファースト・レディ | vooraanstaande vrouw; de beste vrouw (in haar vakgebied) |
| furimidasu-振り乱す | losschudden; in de war maken; los laten hangen (je haar) |
| furiwake-振り分け | scheiding (in het haar) |
| furō-フロー | (psychologie) flow, mentale toestand (waarin een persoon volledig opgaat in zijn [haar] bezigheden) |
| fusa-房 | plukje (haar); kwastje (stof, draad, e.d.) |
| fushōfuzui-夫唱婦随 | (de opvatting:) een vrouw moet haar man gehoorzamen [moet doen wat haar man vraagt] |
| gari-ガリ | (tot febr. 2024 gevangenis jargon voor) het knippen van het haar |
| geijutsukahada-芸術家肌 | een artistieke aard [aanleg] hebben; er schuilt een kunstenaar in (hem; haar) |
| gū-ぐう | steen (in het steen-papier-schaar spelletje) |
| gyōmei-驍名 | een heldhaftige reputatie; beroemd om (zijn/haar) heldenmoed [heldhaftigheid] |
| gyūmōhitsu-牛毛筆 | penseel van runderhaar |
| hadakamushi-裸虫 | een schaars geklede persoon |
| haegiwa-生え際 | (hoofd) haarlijn |
| hageagaru-禿げ上がる | een terugwijkende haarlijn krijgen; kaal (vanaf het voorhoofd) worden |
| haikara-ハイカラ | haardracht in westerse stijl |
| hakuhatsu-白髪 | grijs [wit] haar |
| hakutō-白頭 | iemand met grijs [wit] haar; grijs hoofd; witte pruik |
| hanabasami-花鋏 | bloemenschaar |
| hanage-鼻毛 | neushaar |
| hanakanzashi-花簪 | een haarspeld (kanzashi) versierd met kunstbloemen |
| haresugata-晴れ姿 | gekleed in zijn [haar] mooiste [formele] kleding |
| hasami-鋏 | schaar |
| hatsumō-発毛 | (nieuwe) haargroei |
| hea-ヘア | haar; haren |
| headai-ヘアダイ | haarverf |
| heapin-ヘアピン | haarspeld |
| heapin-ヘアピン | haarspeldbocht |
| heapin・kābu-ヘアピン・カーブ | haarspeldbocht |
| heapīsu-ヘアピース | haarstuk(je); toupet |
| hea・supurē-ヘア・スプレー | haarlak |
| hea・tonikku-ヘア・トニック | haarmiddel; haartonic |
| heiro-閉炉 | (in Zen tempels, op eerste dag van de 2de maand van de maankalender) het doven [uitdoen] van de van de vuurhaard [open haard] |
| herikutsu-屁理屈 | gebekvecht; haarkloverij; drogreden; verkeerde redenering; slecht argument |
| hibasami-火ばさみ | vuurschaar |
| higezura-髭面 | behaard [bebaard] gezicht |
| higuchi-火口 | brander; brandhaard |
| himoto-火元 | brandhaard; oorsprong [ontstaan] van een brand |
| hitaigiwa-額際 | haargrens |
| hitoko-火床 | (vuur)haard; rooster; stookplaats |
| hittsume-引っ詰め | het haar achterover gekamd in een knot gebonden |
| hizara-火皿 | haardrooster |
| hōhatsu-蓬髪 | onverzorgd [slonzig; ongekamd; warrig] haar |
| igisu-海髪 | zeehaar (dunne rode zeewier, gebruikt in agar en lijm) |
| ikizumaru-行き詰まる | een grens bereiken; in een doodlopende weg komen; in een impasse komen; aan het einde zijn [haar] vermogen komen |
| inmō-陰毛 | schaamhaar |
| inochikaragara-命からがら | alsof haar [zijn] leven ervan afhangt |
| irori-囲炉裏 | verzonken haard; stookplaats (vierkant en centraal in de leefruimte) |
| iwaku-曰く | volgens (haar; hem, etc.) |
| janken-じゃん拳 | het steen-papier-schaar spelletje (gebruikt om te loten of om te bepalen wie er eerst aan de beurt is) |
| jigami-地髪 | natuurlijk haar |
| jige-地毛 | (iemands) eigen [echte; natuurlijke] haar |
| jizai-自在 | (afk. voor) een haak boven een haard of fornuis om een pot of ketel aan te hangen |
| jizaikagi-自在鉤 | een haak boven een haard of fornuis om een pot of ketel aan te hangen |
| jūchin-重鎮 | een vooraanstaande figuur; autoriteit [expert] (in zijn/haar vakgebied) |
| jūmō-絨毛 | zacht [donzig] haar |
| kachūsha-カチューシャ | haarband |
| kairo-開炉 | (in Zen tempels, op de eerste dag van de 10de maand van de maankalender) het aansteken van de vuurhaard [open haard] |
| kami-髪 | (hoofd)haar; kapsel |
| kamigata-髪型 | haarstijl |
| kamikazari-髪飾り | haar sieraad; versiering (speld etc.) voor in het haar |
| kaminoke-髪の毛 | hoofdhaar |
| kamioroshi-神降ろし | aanroeping (in een shinto heiligdom) van een medium aan een god om (tijdelijk) bezit van haar te nemen om voorspellende uitspraken te kunnen doen |
| kamiyui-髪結い | het kappen [opmaken; knippen] van het haar |
| kamoji-髢 | haarstukje |
| kamoji-髢 | (arch.) ander woord voor haar (gebruikt door vrouwen) |
| kanabasami-金鋏 | (metalen) tang [grote schaar; kniptang] |
| kanbu-患部 | het aangetaste deel (van een wond); ziektehaard |
| kanojo-彼女 | zij; haar; die vrouw |
| kansengen-感染源 | besmettingshaard |
| kanzashi-簪 | sierspeld voor in het haar |
| kan'ippatsu-間一髪 | haarbreedte |
| karotōsen-夏炉冬扇 | iets dat nutteloos is, zoals een haard in de zomer of een waaier in de winter |
| kashira-頭 | (hoofd)haar |
| kāten・rekuchā-カーテン・レクチャー | bedsermoen; gordijnpreek (terechtwijzing van een vrouw aan haar man in de slaapkamer) |
| katto-カット | (haar) knipbeurt |
| kazasu-挿頭す | een versiering (b.v. een bloem) in het haar steken |
| kazura-鬘 | pruik; haarstukje; haarversiering |
| ke-毛 | haar; wol; bont; dons; veren |
| kebukai-毛深い | harig; behaard |
| kedarakeno-毛だらけの | harig; behaard |
| kehaegusuri-毛生え薬 | haargroeimiddel |
| keiro-毛色 | haarkleur (bij mensen); de kleur van de vacht (bij dieren) |
| keppatsu-結髪 | het haar op een traditionele stijl arrangeren [kappen] |
| kibasami-木鋏 | snoeischaar; tuinschaar |
| kikiippatsu-危機一髪 | op een haar na; op het nippertje; nog net op tijd |
| kinpatsu-金髪 | goudblond haar |
| kitsuneken-狐拳 | vos-jager-dorpshoofd (een soort kansspel als steen-papier-schaar) |
| kodōgu-小道具 | accessoires voor het haar van vrouwen (zoals kam, haarspelden, e.d.) |
| kōgai-笄 | een lange haarspeld (sierspeld) |
| kōmō-紅毛 | rood haar |
| konmō-根毛 | (plantkunde) wortelhaar; rizoïde |
| korikutsu-小理屈 | muggenzifterij; zinloze argumenten; haarkloverij |
| koshiire-輿入れ | (arch.) de verhuizing van een vrouw (op de huwelijksdag, direct na het huwelijk) naar het huis van haar man |
| kosumechikku-コスメチック | pommade; haarplakmiddel |
| kujakushida-孔雀羊歯 | vrouwenhaar; venushaar; hoefijzervaren (Adiantum pendatum) |
| kurippu-クリップ | sierspeld; haarspeld; oorclip |
| kurokami-黒髪 | zwart haar; zwarte haren |
| kusege-癖毛 | weerbarstig [pluizig; krullend] haar |
| kusekke-癖っ毛 | weerbarstig [pluizig; krullend] haar |
| kushi-櫛 | haarkam |
| kyōben-強弁 | het sterk aandringen; je zin doordrijven; haarkloverij |
| kyōikumama-教育ママ | (een moeder die haar kind(eren) streng opvoedt om ze zo goed mogelijk te laten presteren) tijgermoeder; tijgermama |
| marugari-丸刈り | kort geknipt kapsel [haar] |
| marumage-丸髷 | de Japanse haarstijl van een getrouwde vrouw |
| mesaki-目先 | (direct) voor zijn [haar] ogen [neus] |
| messhu-メッシュ | highlights in het haar; coupe soleil |
| midaregami-乱れ髪 | slordig [ongekamd; warrig] haar; verwilderde haren |
| mimikakushi-耳隠し | haarstijl [haarcoupe] die de oren bedekt |
| mōhatsu-毛髪 | (van mensen) haar; beharing |
| mōhatsu'ishoku-毛髪移植 | haartransplantatie |
| mokuyoku-沐浴 | het baden; het lichaam en het haar wassen |
| momizumu-モミズム | buitensporige aandacht van een overbezorgde of aanhankelijke moeders voor haar kind |
| momoware-桃割れ | haarstijl met een perzikvormige knot (uit het Meiji tijdperk) |
| momu-揉む | iemand trainen door hem [haar] zware ontberingen te laten ondergaan |
| mōsaikan-毛細管 | capillaire buis; haarvat |
| mōsaikekkan-毛細血管 | haarvat; capillaire buis |
| mosamosa-もさもさ | behaard (persoon); dichtbegroeid (planten) |
| motodori-髻 | knotje (van haar op het hoofd) |
| mukuge-尨毛 | (van een dier) ruig haar; ruwe vacht |
| mukuge-尨毛 | (van een mens) dun, zacht [donzig] haar |
| munage-胸毛 | borsthaar |
| nadeageru-撫で上げる | (het haar) opkammen; omhoog [naar achteren] kammen |
| ne-根 | wortel (van een plant, haar, tand, etc.) |
| neguse-寝癖 | (na het slapen) warrig [weerbarstig] haar; weerborstel |
| netto-ネット | net (haarnet, vissersnet, etc.) |
| nigiribasami-握り鋏 | een U-vormige schaar (zonder vingergaten); wordt meestal gebruikt bij naaiwerk |
| nikoge-和毛 | zacht [donzig] haar |
| nobasu-伸ばす | langer maken; (uit)rekken; uitstrekken; laten groeien (van haar) |
| nukeagaru-抜け上がる | terugtrekken van de haarlijn; kaal worden vanaf het voorhoofd |
| nukege-抜け毛 | haarverlies; haaruitval; verharing; afgevallen haar |
| nuregami-濡れ髪 | (na wassen nog) nat haar |
| ochimusha-落ち武者 | (spreektaal) student, kandidaat, of sollicitant die heeft gefaald in zijn [haar] ondernemingen |
| ogushi-御髪 | (beleefd woord voor) het haar van iemand |
| okurege-後れ毛 | (weerbarstig; slordig) loshangend haar |
| okuriookami-送り狼 | een man die vriendelijk aanbiedt om een vrouw naar huis te brengen, maar haar daarna plotseling aanvalt |
| ookamimōhitsu-オオカミ毛筆 | penseel van wolfshaar |
| ōrubakku-オールバック | (helemaal) naar achteren gekamd haar (zonder scheiding) |
| otokomusubi-男結び | een document waarin een vrouw haar liefde aan een man belooft |
| pā-パー | papier (in het steen-papier-schaar spelletje) |
| paa-ぱあ | het gebaar (met wijdopen hand) van papier voor het spel steen-papier-schaar |
| pāma-パーマ | permanent (in het haar) |
| pāmanento-パーマネント | permanent (in het haar) |
| pāmanento・uēbu-パーマネント・ウェーブ | permanent (in het haar) |
| papa-パパ | een woord gebruikt door een vrouw om haar man of minnaar aan te spreken |
| parapara-ぱらぱら | (onomatopee) schaars; verspreid; (van iemands haar) piekerig; in losse plukken geknipt |
| pechika-ペチカ | Russisch (gemetseld) fornuis [open haard] |
| pieta-ピエタ | piëta (een voorstelling van Maria met het lichaam van de gestorven Jezus op haar schoot) |
| pin・kāru-ピン・カール | het vastspelden van een haarkrul |
| ponītēru-ポニーテール | paardenstaart (haardracht met het haar samengebonden in een staart) |
| rakuseki-落籍 | een voorschot betaald aan de baas van een prostitué of geisha (met het doel haar vrij te kopen) |
| reimai-令妹 | jouw [jullie; zijn; haar; hun] jongere zus |
| rezā・katto-レザー・カット | haarstijl, waarbij het haar niet met een schaar maar met een scheermes wordt geknipt |
| rihatsu-理髪 | kapsel; coupe; haardracht |
| rihatsushitsu-理髪室 | kapperszaak; haarsalon |
| rinsu-リンス | (haar) conditioner; crèmespoeling |
| ro-炉 | (open) haard; (smelt)oven |
| robata-炉端 | dichtbij [rond] de (open) haard |
| robu-ロブ | kapsel met halflang haar (nieuw woord dat onstaan is uit het woord voor lang haar ロング en kort haar ボブ) |
| romansugurē-ロマンスグレー | romantisch grijs, een uitdrukking voor een aantrekkelijke man van middelbare leeftijd (met hier en daar wat grijs haar) |
| rōrerai-ローレライ | Lorelei, een legendarische nimf die zeelui verleidde met haar mooie zangstem en ze schipbreuk liet lijden |
| saishō-細小 | minuscuul; (zeer) klein; (haar)fijn |
| sanpatsu-散髪 | het knippen van het haar |
| sanpatsudattōrei -散髪脱刀令 | (Meiji) proclamatie in 1871, ter afschaffing van de klassieke haardracht van de samoerai en een verbod op het publiekelijk dragen van zwaarden |
| sanpatsusuru-散髪する | je [haar; zijn] haar laten knippen |
| sashige-差し毛 | verschillende kleuren haar in de vacht van een dier |
| sēburufude-セーブル筆 | schilderskwast van sabelhaar |
| sēburuhirafude-セーブル平筆 | platte [brede] kwast van sabelhaar |
| seihatsu-整髪 | het kappen [knippen] van haar |
| seishō-清祥 | tekst in een brief om de andere persoon te feliciteren met zijn [haar] gezond en gelukkig leven |
| sekken-接見 | een (vraag)gesprek van een verdachte die in hechtenis zit met zijn [haar] advocaat |
| senpatsu-洗髪 | het haar wassen |
| settorōshon-セットローション | haarversteviging lotion |
| shagī-シャギー | ruig; behaard; wild; grof; oneffen |
| shinausukabu-品薄株 | schaarste [tekort] aan aandelen |
| shintaihappu-身体髪膚 | het hele (menselijk) lichaam (kop tot teen; huid en haar) |
| shiraga-白髪 | grijs [wit] haar |
| shirige-尻毛 | bilhaar; haar op de billen |
| shirimochi-尻餅 | op zijn [haar] achterste [bips] vallen |
| shisoku-子息 | de zoon (van iemand anders); zijn [haar] zoon; jouw [uw] zoon |
| shizā・katto-シザー・カット | een knip [het knippen] met een schaar |
| shokumō-植毛 | haartransplantatie |
| shokumōjutsu-植毛術 | haartransplantatie (operatie) |
| shokuryōfusoku-食糧不足 | voedseltekort; voedselschaarste; voedselgebrek |
| shosanpu-初産婦 | primipara; vrouw die voor het eerst een kind heeft gebaard; vrouw die in verwachting is van haar eerste kind |
| shōto-ショート | kort haar |
| shōto・hea-ショート・ヘア | kort haar |
| sōgoginkō-相互銀行 | coöperatieve spaarbank, een financiële instelling die eigendom is van haar spaarders of klanten |
| sokujo-息女 | (uw, zijn, haar) dochter |
| sudareatama-簾頭 | (comb-over) haarstijl van lange plukken haar over kale plekken gekamd |
| sukige-梳き毛 | haarextensie; een haarstuk dat aan en kapsel wordt toegevoegd |
| suku-梳く | (haar) (uit)kammen; (wol) kaarden |
| sukunai-少ない | weinig; gering; kleine hoeveelheid; schaars; onvoldoende; zelden |
| sumi-隅 | (afk. voor) (Edo periode) kapsel voor jonge samoerai (met de zijkanten van de haarlijn van de pony in hoeken ingeschoren) |
| sumimaegami-角前髪 | (Edo periode) kapsel voor jonge samoerai (met de zijkanten van de haarlijn van de pony in hoeken ingeschoren) |
| suso-裾 | haarpunt |
| tabaneru-束ねる | (samen)bundelen; bij elkaar binden; (het haar) in een staart doen |
| tabo-髱 | haarwrong (in Japanse stijl) |
| tabusa-髻 | knotje (van haar op het hoofd) |
| tachiuo-太刀魚 | haarstaartdegenvis (Trichiurus lepturus) |
| taimō-体毛 | lichaamshaar |
| takashimada-高島田 | Japanse traditionele haarstijl voor vrouwen |
| tanmō-短毛 | kort haar |
| tegara-手絡 | mooi zijden stuk stof om het haar van een vrouw op te binden |
| teusu-手薄 | onderbemand; schaars bemand; met weinig personeel |
| toboshii-乏しい | schaars; karig; beperkt; te weinig; ontoereikend |
| tōhachiken-藤八拳 | vos-jager-dorpshoofd (een soort kansspel als steen-papier-schaar) |
| tōhatsu-頭髪 | hoofdhaar; haar (op het hoofd) |
| tōjinmage-唐人髷 | een haarstijl voor dames (Edo- tot Meiji-periode) |
| toku-解く | (het haar) kammen |
| toshionna-年女 | een vrouw in hetzelfde dierenriem-jaar (in de cyclus van 12) als van haar geboorte |
| tsukurou-繕う | (uiterlijk, haar, kleding etc.) verzorgen ; netjes maken |
| tsuno-角 | pin; speld (in het haar of op een hoofddeksel) |
| ubuge-産毛 | donshaar; nesthaar; lanugo |
| uēbu-ウエーブ | golf in het haar; golvend haar |
| ugatsu-穿つ | tot de kern van een zaal doordringen; de essentie van dingen begrijpen; menselijke emoties haarfijn aanvoelen |
| ushirogami-後ろ髪 | haar op de achterkant van het hoofd |
| usu-薄 | (als prefix) licht; vaag; dun; weinig; schaars |
| usui-薄い | dun; karig; schaars; weinig; gering |
| wakashiraga-若白髪 | vroeg grijs; grijs haar op jonge leeftijd |
| wakige-腋毛 | okselhaar; okselbeharing |
| warawa-童 | (arch.) kapsel met loshangend haar van kinderen |
| yagimōhitsu-ヤギ毛筆 | geitenharen kwast; penseel [kwast] van geitenhaar |
| yōhatsu-洋髪 | haarkapsel in westerse stijl |
| yukizumaru-行き詰まる | een grens bereiken; in een doodlopende weg komen; in een impasse komen; aan het einde zijn [haar] vermogen komen |
| zangiri-散切り | kortgeknipt (haar) |
| zashikiwarashi-座敷童 | (Tohoku-regio in de prefectuur Iwate) geestachtige wezens, vaak in de verschijning van een jong kind met een rood gezicht en kortgeknipt haar |
| zenmon-禅門 | iemand die formeel boeddhist wordt (inclusief scheren van het hoofdhaar en voorgeschreven kleding) |