vuur / vuur ( het (o) | znw | g.m.v. )
1火; 炎 [vuur; vlammen]
vuur vatten; in vlammen opgaan
炎上する
炎上する
2砲火; 射撃 [geweervuur, e.d.]
3ライター [voor sigaret, etc.]
Heb je een vuurtje voor me?
ライターありますか。
ライターありますか。
4熱意; 激情 [geestdrift; enthousiasme]
Spreekwoord(en)/gezegde(s)
Er is geen rook zonder vuur.; Waar rook is, is vuur.
火のないところに煙は立たぬ。
火のないところに煙は立たぬ。
Kruisverwijzing
vuur
lemma | meaning |
---|---|
aburimono-炙り物 | etenswaar (zoals vis, vlees) geroosterd boven een vuur |
aogu-扇ぐ | waaieren; aanwakkeren (van vuur) |
bīkon-ビーコン | baken; lichtsignaal; vuurtoren |
daimonji-大文字 | (afk. voor) het vuurpatroon in de vorm van de kanji 大 |
daimonji-大文字 | (afk. voor) de berg(helling) bij Kyoto waar tijdens het festival Gozan no Okuribi vuurpatronen van kanji worden aangestoken |
daimonji-大文字 | (andere naam voor) het festival Gozan no Okuribi (bij Kyoto) waarbij vuurpatronen van kanji worden aangestoken |
daimonjinohi-大文字の火 | het vuurpatroon in de vorm van de kanji 大 |
daimonjiyama-大文字山 | de berg(helling) bij Kyoto waar tijdens het festival Gozan no Okuribi vuurpatronen van kanji worden aangestoken |
danro-暖炉 | kachel; (vuur)haard |
dasu-出す | maken (van geluid, vuur) |
engoshageki-援護射撃 | ondersteuningsvuur; vuurdekking |
enshō-延焼 | vuur dat zich verspreidt [om zich heen grijpt] |
enshōsuru-延焼する | vlam vatten; het verspreiden [om zich heen grijpen] van vuur |
eso-壊疽 | gangreen; koudvuur |
faia-ファイア | vuur |
faiasutōmu-ファイアストーム | vuurstorm (hevige luchtbeweging ontstaan door grote brand) |
faiasutōmu-ファイアストーム | zingen en dansen rondom een kampvuur [vreugdevuur] |
fenikkusu-フェニックス | feniks; vuurvogel |
fumikesu-踏み消す | uittrappen (vuur) |
fushichō-不死鳥 | feniks; vuurvogel |
genjibotaru-源氏蛍 | Japans vuurvliegje [glimworm] (Luciola cruciata) |
gojinka-御神火 | een vergoddelijkte vulkaan; vuur en rook van een vulkaanuitbarsting gezien als een god |
gojūnotō-五重の塔 | (boeddhistische) pagode met vijf daklagen (symboliserend de vijf elementen: aarde, water, vuur, wind en lucht) |
gōka-業火 | hellevuur |
gozannookuribi-五山送火 | het festival Gozan no Okuribi (bij Kyoto) waarbij vuurpatronen van kanji worden aangestoken |
gyoka-漁火 | vuur om vissen te lokken |
gyotō-漁灯 | vuur [lamp] op vissersboten om 's nachts vissen te lokken (en te vangen) |
hakohibachi-箱火鉢 | houten [met hout beklede] vuurpot [komfoor] |
hanabi-花火 | vuurwerk |
hanatsu-放つ | vuur aansteken; brandstichten |
hayauchi-早打ち | het snel afschieten van vuurwerk |
hayauchi-早打ち | het snel schieten met vuurwapens |
heiro-閉炉 | (in Zen tempels, op eerste dag van de 2de maand van de maankalender) het doven [uitdoen] van de van de vuurhaard [open haard] |
hi-火 | vuur; vlam(men) |
hiashi-火脚 | het verspreiden [om zich heen grijpen] van vuur [brand] |
hiasobi-火遊び | het spelen met vuur (lett. en fig.) |
hibachi-火鉢 | een hibachi (een stoof [brandertje; pot] van keramiek of ijzer met daarin een houtskoolvuurtje) |
hibasami-火ばさみ | vuurschaar |
hidama-火玉 | vuurbal; dwaallicht |
hidane-火種 | vonk; gloeiend kooltje [houtje] (om vuur aan te maken) |
hidaruma-火達磨 | vuurbal; vlammenzee |
hikagen-火加減 | conditie van het vuur; mate van hitte van het vuur |
hikeshi-火消し | het doven van een vuur [brand]; brandblusser |
himatsuri-火祭り | vuurfestival |
hinoeuma-丙午 | het vuurpaard, een teken van de Chinese dierenriem (de 43e combinatie van de sexagesimale cyclus) |
hinoke-火の気 | (het gevoel van) warmte van een vuur |
hinoke-火の気 | een vonk; het ontstaan van vuur |
hinoko-火の粉 | vonken (van vuur) |
hinokuruma-火の車 | (Boeddhisme) vuurwagen die de zielen van de zondaren naar de hel brengt |
hinotama-火の玉 | vuurbal; dwaallicht |
hitodama-人魂 | de geest van een (pas) overleden persoon (in de vorm van een vlam of vuurbal); dwaallicht |
hitoko-火床 | (vuur)haard; rooster; stookplaats |
hiwatari-火渡り | vuurloop (over vuur of brandende kolen lopen) |
hiwatarisai-火渉祭 | vuurloop ceremonie |
hiya-火矢 | vuurpijl; brandende pijl; raket |
hizara-火皿 | kruitpan (onderdeel antiek vuurwapen) |
hō-鳳 | een mythische Chinese vuurvogel [feniks] |
honoo-炎 | vlam; vuur; vuurzee; vlammenzee |
honoo-炎 | vlam (fig.); passie; vuur |
hōō-鳳凰 | een mythische Chinese vuurvogel [feniks] |
hōshoyaki-奉書焼き | een gerecht waarbij vis [zeevruchten; paddenstoelen] in papier gewikkeld worden gestoomd op een open vuur |
hotaru-蛍 | vuurvlieg(je); glimworm |
hotarubi-蛍火 | het licht van een vuurvliegje |
hotaruika-蛍烏賊 | (vuurvlieg-) pijlinktvis (Watasenia scintillans) |
ikeru-埋ける | een (houtskool)vuur met as bedekken om het te laten smeulen |
isaribi-漁り火 | vuur [lamp] op vissersboten om 's nachts vissen te lokken (en te vangen) |
jika-自火 | een brand in eigen huis; een vuur [brand] die in iemands eigen huis uitbreekt |
jūgekisen-銃撃戦 | vuurgevecht; schietpartij |
jūha-銃把 | greep; handvat (van een vuurwapen) |
jūhō-銃砲 | vuurwapen |
jūjihōka-十字砲火 | kruisvuur |
jūka-銃火 | geweervuur |
jūkei-銃刑 | executie door een vuurpeloton |
jūki-銃器 | (hand)vuurwapen |
jūkō-銃腔 | kaliber (van een vuurwapen) |
jūnō-十能 | kolenschep; kolenschop; vuurpan |
jūshin-銃身 | de loop van een vuurwapen |
kābinjū-カービン銃 | karabijn (vuurwapen) |
kachū-火中 | in het vuur; in de vlammen |
kadobi-門火 | vuur dat brand bij de ingang van huizen tijdens het Bon festival, bij begrafenissen of huwelijken |
kaen-火炎 | vlammen; brand; vuurzee |
kaentake-火炎茸 | gifvuurkoraal |
kagaribi-篝火 | een vuur in een ijzeren korf, opgehangen als signaal [baken], of op schepen om vissen te lokken |
kagiya-鍵屋 | (Edo periode) bedrijfsnaam van een vuurwerkmaker |
kaibushi-蚊燻し | (om insecten te verjagen) smeulend rokerig vuur; rookpotje |
kairo-開炉 | (in Zen tempels, op de eerste dag van de 10de maand van de maankalender) het aansteken van de vuurhaard [open haard] |
kaki-火器 | vuurwapen |
kanon-カノン | kanon (vuurwapen) |
kasei-火勢 | de kracht van vlammen [vuur] |
kasha-火車 | (boeddh.) vuurwagen (vervoert dode mensen die tijdens hun leven slechte daden hebben begaan naar de hel) |
kasha-火車 | vuur in de vorm van een wiel |
kashu-火酒 | sterke drank; vuurwater |
kayari-蚊遣り | (om insecten te verjagen) smeulend rokerig vuur; rookpotje |
kayaribi-蚊遣り火 | (om insecten te verjagen) smeulend rokerig vuur; rookpotje |
keburu-煙る | rook afgeven [uitstoten]; roken (van vuur) |
kemuru-煙る | rook afgeven [uitstoten]; roken (van vuur) |
kenjū-拳銃 | pistool; revolver; handvuurwapen |
kieru-消える | uitgaan (vuur, etc.); verdwijnen; smelten |
kikanhō-機関砲 | snelvuurkanon |
kiribi-切り火 | vonken van een vuursteentje |
kiritanpo-切りたんぽ | Japans gerecht van fijngestampte rijstcilinders op (cederhouten) stokjes geroosterd boven een vuur |
kōkakushageki- 高角射撃 | krombaanvuur (wapens) |
kūhō-空砲 | ongeladen vuurwapen |
kurosufaia-クロスファイア | kruisvuur (beschietingen die elkaar kruisen) |
kyanon-キャノン | kanon (vuurwapen) |
kyanpufaia-キャンプファイア | kampvuur |
kyanpufaiā-キャンプファイアー | kampvuur |
kyanpufuaiyā-キャンプファイヤー | kampvuur |
makka-真っ赤 | dieprood; vuurrood |
maruyake-丸焼け | totale verwoesting (door vuur); volledig verbrand zijn |
moesakaru-燃え盛る | oplaaien van een brand [vuur]; fel [hevig] branden |
moetsuku-燃え付く | in de brand vliegen; ontsteken; ontbranden; vuur [vlam] vatten |
momikesu-揉み消す | (vuur doven door) uitdrukken; uitwrijven |
moraibi-貰い火 | overslaand vuur; overslaande brand |
moraibisuru-貰い火する | overslaan van vlammen; verspreiden van vuur |
mukaebi-迎え火 | ceremonieel vuur [fakkels] om de zielen van de overledenen bij hun aankomst te begroeten |
mukaibi-向かい火 | vuur dat wordt aangestoken om bosbranden te bestrijden |
natsumushi-夏虫 | een vuurvliegje |
nisokunowaraji-二足の草鞋 | (lett. twee paar strosandalen dragen) twee petten op hebben; twee ijzers in het vuur hebben |
nokoribi-残り火 | sintels; smeulende resten van een vuur |
okibi-熾火 | roodgloeiend [brandend] houtskool; houtskoolvuur |
okuribi-送り火 | ceremonieel vuur [fakkels] om de zielen van de overledenen bij hun vertrek uit te zwaaien |
panpan-ぱんぱん | (onomatopee) pang pang; geluid van geknal [schoten; vuurwerk, etc.) |
renpatsu-連発 | spervuur; salvo |
robatayaki-炉端焼 | Japanse gerechten die aan tafel op een houtskoolvuur(tje) worden bereid |
sarubia-サルビア | vuursalie (plant, Salvia splendens) |
sasu-注す | (arch.) aansteken (vuur); branden |
seika-聖火 | heilige vlam [fakkel]; heilig vuur |
senka-戦火 | oorlog; oorlogsvuur; oorlogsgeweld |
shajō-射場 | schietterrein; schietplaats (voor vuurwapens) |
shidai-四大 | (boeddha.) de vier elementen (aarde, water, vuur en wind) |
shidaigenso-四大元素 | de vier klassieke elementen (water, aarde, lucht en vuur) |
shinka-神火 | heilige vlammen; heilig vuur |
shirozumi-白炭 | witte steenkool (gefabriceerd door het drogen van gehakt hout boven een vuur, zonder carboniseren) |
shisha-試射 | (vuurwapens) afschiet-test; (raketten e.d.) proeflancering |
shitabi-下火 | het (langzaam) uitgaan [onder controle komen] van vuur; minder hard branden |
shūchūanda-集中安打 | (honkbal) een spervuur van slagen |
sōsha-掃射 | beschieting; geweervuur; spervuur; mitraillade |
sotē-ソテー | sauteren (kookmethode: snel bakken op heet vuur) |
sui-水 | water, één van de 5 elementen (water, vuur hout, metaal en aarde) |
sumibi-炭火 | houtskoolvuur |
sumibiyaki-炭火焼き | het grillen op een houtskoolvuur |
sumiyaki-炭焼き | het grillen op een houtskoolvuur |
sutōkā-ストーカー | (van vuur, kachel, etc.) stoker |
tachigie-立ち消え | (vuur, kaars, etc.) het uitgaan voordat het goed brandt; uitgaan als een nachtkaars |
taika-大火 | een groot [verwoestend] vuur |
taikatebukuro-耐火手袋 | hittebestendige [vuurvaste} handschoen |
takibi-焚き火 | kampvuur; vuur in de open lucht |
takitsukeru-焚き付ける | aansteken; in brand steken; een vuurtje (op)stoken |
tekka-鉄火 | geweervuur |
teppō-鉄砲 | vuurwapen (pistool, geweer, kanon, e.d.) |
tobidōgu-飛び道具 | schietwapen; raketwerper; vuurwapen |
tobihi-飛び火 | rondvliegende vonken [vlammen]; zich verspreidend [overspringend] vuur |
tōdai-灯台 | vuurtoren |
tōei-灯影 | licht; lamp; toorts; lichtschijnsel [flikkering] (van lamp of vuur) |
torobi-とろ火 | klein [laag] vuurtje (om te koken) |
uchiagehanabi-打ち上げ花火 | vuurpijl (vuurwerk) |
uchiageru-打ち上げる | lanceren (van raketten, e.d.); afsteken van vuurwerk |
yakenokoru-焼け残る | ontsnappen aan de vlammen [het vuur]; onverbrand blijven |
yakiuchi-焼き討ち | aanval (op een kasteel) met vuur(pijlen) |
zenshō-全焼 | volledige verwoesting door vuur; volledig verbrand [afgebrand] zijn |