切る kiru
1 snijden; hakken; zagen; klieven
初夏に自転車で、風を切って走るのはとても気持ちがいい。
Het voelt heerlijk om op de fiets door de wind te klieven in de vroege zomer.
Het voelt heerlijk om op de fiets door de wind te klieven in de vroege zomer.
パンを切る
brood snijden
brood snijden
ナイフで指を切る
met een mes in je vinger snijden
met een mes in je vinger snijden
木を切る
een boom omhakken [omzagen]
een boom omhakken [omzagen]
2 (af)knippen
髪を切る
het haar knippen
het haar knippen
枝を切る
een tak afknippen
een tak afknippen
袋の口を切る
een zak openknippen
een zak openknippen
3 ophouden; beëindigen; ophangen; verbreken; afbreken; uitdoen; uitzetten; (iem.) ontslaan
彼女は「じゃあね」と言って電話を切りました。
‘Doei’, zei ze, en ze legde de hoorn op de haak.
‘Doei’, zei ze, en ze legde de hoorn op de haak.
あんな変な女とはさっさと手を切ったほうがいい。
Je kan beter meteen breken met zo’n rare vrouw.
Je kan beter meteen breken met zo’n rare vrouw.
電話を切る
een telefoongesprek beëindigen; de telefoon ophangen
een telefoongesprek beëindigen; de telefoon ophangen
エアコンを切る
de airco uitzetten
de airco uitzetten
4 schudden; uitschudden; uitdruipen; afgieten
カードを切る
de kaarten schudden
de kaarten schudden
野菜の水気を切る
groenten afgieten [droog schudden]
groenten afgieten [droog schudden]
5 (snel) (om)draaien; van richting veranderen; (een bal) met effect slaan [gooien]
ハンドルを右に切る
het stuurwiel snel naar rechts draaien
het stuurwiel snel naar rechts draaien
6 opraken
電池が切れる
de batterij raakt op
de batterij raakt op
7 starten; beginnen; aanzetten
スタートを切る
een nieuwe start maken
een nieuwe start maken