Kruisverwijzing
insect
lemma | meaning |
---|---|
amenbo-水黽 | de schaatsenrijder, een insect (fam. Gerridae) |
amido-網戸 | hor; hordeur; insectengaas |
antena-アンテナ | voelspriet; voelhoorn (van dieren, b.v. insecten |
arijigoku-蟻地獄 | mierenleeuwen (insecten: Myrmeleontidae) |
bakusho-曝書 | het (buiten) luchten [drogen] van boeken (tegen schimmel en insecten) |
byōchūgai-病虫害 | gewasschade door ziekte of ongedierte [insecten] |
chūbaika-虫媒花 | insectenbloemige plant (plant waarvan het stuifmeel door insecten wordt overgebracht) |
chūgai-虫害 | schade door insecten; insectenschade |
ekichō-益鳥 | vogels die nuttig zijn voor de landbouw (b.v. omdat ze schadelijke insecten opeten) |
ekichū-益虫 | (voor mensen en milieu) nuttig insect |
gaichū-害虫 | schadelijk insect; ongedierte |
hadakamushi-裸虫 | rups (insectenlarve) |
hari-針 | angel (insecten); doorn |
hiki-匹 | (woord voor het tellen van kleinere dieren, zoals katten, honden, vissen, insecten, etc.) |
horidōru-ホリドール | merknaam van parathion (insecticide) |
ibotarō-水蠟蠟 | bomenwas; insectenwas; Chinese was |
kaibushi-蚊燻し | (om insecten te verjagen) smeulend rokerig vuur; rookpotje |
kaku-掻く | krabben (b.v. bij insectenbeet) |
kayari-蚊遣り | (om insecten te verjagen) smeulend rokerig vuur; rookpotje |
kayaribi-蚊遣り火 | (om insecten te verjagen) smeulend rokerig vuur; rookpotje |
keichitsu-啓蟄 | het ontwaken der insecten; de dag dat insecten na de winter uit de grond komen (ca. 6 maart) |
kikan-気管 | tracheae (ademhalingsorgaan van insecten, bestaande uit buisvormige structuren door het hele lichaam) |
koe-声 | dierengeluid (van een vogel, insect, e.d.) |
konchū-昆虫 | insect |
kōshi-後肢 | achterste borstpoten van een insect |
monukenokara-蛻の殻 | (lett.) het (lege) afgeworpen vel van een reptiel of insect |
mushi-虫 | insect; krekel; mot; worm; rups |
mushiboshi-虫干し | het luchten [buiten hangen] van kleren [kleden, e.d.] (om te voorkomen dat er insecten of schimmel in komen) |
mushifūji-虫封じ | bezwering [spreuk; amulet] tegen ziekte (door insecten of bacteriën) bij kinderen |
mushikui-虫食い | insectenschade; aangevreten zijn (door insecten) |
mushisasare-虫刺され | insectenbeet; insectensteek |
nakishikiru-鳴き頻る | onophoudelijk tjilpen [zoemen] (van volgels of insecten) |
nanoru-名乗る | namen geven aan vogels en insecten naar het geluid dat ze maken |
natsumatsuri-夏祭り | een zomerfestival om de goden te verzoeken de oogsten te beschermen tegen insectenplagen, overstromingen, e.d. |
natsumushi-夏虫 | (met name) insecten (zoals motten) die in het donker op licht af komen |
natsumushi-夏虫 | insecten die in de zomer verschijnen |
nukegara-抜け殻 | een afgeworpen huid (van een slang, insect, etc.) |
parachion-パラチオン | parathion (zeer giftig insecticide) |
sashikizu-刺し傷 | steekwond; insectenbeet |
seitai-成体 | (dierkunde) imago (volkomen ontwikkeld insect) |
shiikubako-飼育箱 | kweekbak (voor insecten, e.d.) |
shimi-衣魚 | zilvervisje (insect: Lepisma saccharina) |
shokkaku-触角 | (van insecten) voelspriet; antenne |
tenshi-展翅 | het spreiden van de vleugels van een insect (voor het tentoonstellen van een dood exemplaar) |
togyo-蠹魚 | zilvervisje; suikergast (een klein insect, Lepisma saccharina) |
zorozoro-ぞろぞろ | (onomatopee) in grote hoeveelheden; drommen; stroom; menigte; gekrioel (van insecten) |