Kruisverwijzing
week
| lemma | meaning |
|---|---|
| agemaki-揚巻 | (afk. voor) een tweekleppige schelp (Sinonovacula constricta) |
| agemakigai-揚巻貝 | een tweekleppige schelp (Sinonovacula constricta) |
| aichōshūkan-愛鳥週間 | de week waarin de aandacht wordt gevraagd voor het beschermen en houden van (wilde) vogels (10-16 mei) |
| aitōsuru-哀悼する | rouwen; treuren; weeklagen |
| asemidoro-汗みどろ | doorweekt [kletsnat] van het zweet |
| bādo・wīku-バード・ウィーク | de week waarin de aandacht wordt gevraagd voor het beschermen en houden van (wilde) vogels (10-16 mei) |
| baiyō-培養 | kweek; teelt |
| bansan-晩産 | laatgeboorte; bevalling na de 43ste week van de zwangerschap |
| benkeijima-弁慶縞 | (tweekleurig) geruit patroon (van stof) |
| bishobisho-びしょびしょ | kletsnat; doorweekt |
| bishonure-びしょ濡れ | kletsnat; drijfnat; kleddernat; zeiknat; doorweekt |
| bisshori-びっしょり | (onomatopee) doorweekt |
| bonsai-盆栽 | kweekkunst om miniatuurbomen in een pot te houden |
| bosuton・baggu-ボストン・バッグ | weekendtas; (grote) reistas |
| danbatake-段畑 | terrasland; terrasvormige kweekvelden (op een berghelling) |
| dandanbatake-段段畑 | terrasland; terrasvormige kweekvelden (op een berghelling) |
| dōbutsuaigoshūkan-動物愛護週間 | een week waarin het beschermen van dieren wordt gepropageerd |
| dōkoku-慟哭 | gejammer; geweeklaag |
| dōkokusuru-慟哭する | weeklagen; jammeren |
| donichi-土日 | zaterdag en zondag; het weekend |
| getsuyōbyō-月曜病 | maandagziekte (moeite om na het vrije weekend weer aan het werk te gaan) |
| gōkyū-号泣 | luide klaagzang; geweeklaag; gejammer |
| gōkyūsuru-号泣する | weeklagen; jammeren |
| gōruden・wīku-ゴールデン・ウィーク | Golden Week, jaarlijkse vakantieperiode in Japan in mei |
| hama-浜 | venerida (tweekleppige schelpensoort) |
| heijitsu-平日 | weekdag; doordeweekse dag; (gewone) werkdag |
| hibi-篊 | bamboe- of rijshoutstokken die, voor de kweek van oesters en zeewier, in de zee worden geplaatst om sporen en larven aan te hechten |
| isshū-一週 | een week |
| isshūkan-一週間 | een (1) week |
| itamegawa-撓め革 | leer dat is gebrand of geweekt in water met lijm, en dan gehamerd (om het stevig te maken) |
| itamu-悼む | rouwen; treuren; weeklagen |
| junanshū-受難週 | passieweek |
| kaionsetsu-開音節 | een open lettergreep (die eindigt op een klinker of tweeklank) |
| kikoku-鬼哭 | (arch.) het gejammer en geweeklaag van een rusteloze geest of dode ziel |
| kōji-麹 | gemoute rijst, een schimmel die gekweekt wordt op rijst en bonen (en gebruikt wordt als starter-cultuur voor het maken van sake, miso, sojasaus e.d.) |
| kokusan-国産 | iets dat in eigen land [lokaal] is geproduceerd [gekweekt] |
| kondatehyō-献立表 | menukaart; week [maand] overzicht van maaltijden |
| konshū-今週 | deze week |
| maishū-毎週 | iedere [elke] week; wekenlang; week in, week uit |
| menma-麺麻 | gekookte, en daarna gedroogde of ingemaakte bamboescheuten (na geweekt te zijn in water worden ze gebruikt in Chinese gerechten) |
| mizuku-水漬く | doorweekt [ondergedompeld; doordrenkt] worden (in water) |
| mizumochi-水餅 | mocht (rijstcake) geweekt in water |
| mochijikan-持ち時間 | (om les te geven) het aantal klassen per week; de tijd die men nodig heeft; de verplichte tijd |
| nagaburo-長風呂 | het lang baden; lange weektijd in een badkuip |
| nageku-嘆く | treuren; verdriet hebben; weeklagen; rouwen; wenen |
| nantaidōbutsu-軟体動物 | weekdier(en) |
| nantetsu-軟鉄 | zacht staal; zacht ijzer; weekijzer, |
| natsugo-夏蚕 | een zijderups, die vanaf de vroege zomer wordt gekweekt |
| nawashiro-苗代 | een kweekveld voor jonge rijstplantjes (zaailingen) |
| nichiyōdaiku-日曜大工 | doe-het-zelver; (weekend) klusser |
| nijūboin-二重母音 | tweeklank; diftong |
| nimaigai-二枚貝 | tweekleppigen; bivalvia (een klasse van in water levende weekdieren) |
| nurakura-ぬらくら | glad; glibberig; week; slijmerig |
| nurenezumi-濡れ鼠 | (lett. een natte muis of rat) kletsnat zijn; doorweekt tot op de huid zijn |
| nuresobotsu-濡れそぼつ | drijfnat worden; doorweekt raken |
| obibangumi-帯番組 | radio- of tv-programma dat op meerdere dagen per week op hetzelfde tijdstip wordt uitgezonden |
| raishū-来週 | volgende week |
| rinri-淋漓 | het stromen; druipen; vloeien; doorweekt raken |
| roji-露地 | (open) veld; kweekgrond in de openlucht; onoverdekte binnentuin; tuin bij theehuis |
| satan-嗟嘆 | klaagzang; treurzang; weeklacht |
| senshū-先週 | vorige week |
| shako-硨磲 | groot (tweekleppig) schelpdier (Tridacninae) |
| shichiyō-七曜 | de zeven dagen van de week |
| shiikubako-飼育箱 | kweekbak (voor insecten, e.d.) |
| shijimi-蜆 | corbicula, tweekleppig schelpdier |
| shinachiku-支那竹 | gekookte, en daarna gedroogde of ingemaakte bamboescheuten (na geweekt te zijn in water worden ze gebruikt in Chinese gerechten) |
| shirubā・wīku-シルバー・ウィーク | Silver Week, in Japan een aantal officiële vakantiedagen achter elkaar |
| shū-週 | week (7 dagen) |
| shūhō-週報 | weekrapport |
| shūjitsu-週日 | weekdag |
| shūkan-週間 | week |
| shūkanshi-週刊誌 | weekblad (tijdschrift dat wekelijks verschijnt) |
| shūkyūfutsukasei-週休二日制 | (systeem van) 5-daagse werkweek [schoolweek] (en 2 dagen vrij) |
| shūmatsu-週末 | weekeinde; weekend |
| soshikikōgaku-組織工学 | weefselkweek (techniek) |
| teijisei-定時制 | systeem van parttime onderwijs (m.n. in avonden en weekends); deeltijdopleiding |
| tsukaru-漬かる | ondergedompeld [doorweekt] zijn [worden]; onder water staan |
| tsūton・karā-ツートン・カラー | tweekleurig |
| ueki-植木 | gekweekte boom (in een tuin) |
| uīku-ウイーク | week (7 dagen) |
| uīkudē-ウイークデー | weekdag; doordeweekse dag (ma. t/m zat.) |
| uīkuendo-ウイークエンド | weekeinde; weekend |
| uīkurī-ウイークリー | weekblad; tijdschrift dat wekelijks verschijnt |
| uīkurī-ウイークリー | wekelijks; elke week |
| ureeru-憂える | rouwen; treuren; weeklagen; verdriet hebben |
| yōbi-曜日 | dag van de week |
| yokushū-翌週 | de volgende week |
| zennichisei-全日制 | systeem van regulier dagonderwijs (op weekdagen); voltijd opleiding |
| zōshokuro-増殖炉 | kweekreactor |
| zubunure-ずぶ濡れ | kletsnat [druipnat; doorweekt] zijn |