暗い(闇い) kurai
1 donker; schemerig; slecht verlicht
暗い所
een donkere plek
een donkere plek
暗い夜道
de donkere straten in de nacht
de donkere straten in de nacht
暗くする
verduisteren; het licht uitdoen [dimmen]
verduisteren; het licht uitdoen [dimmen]
暗くなる
donker worden; betrekken
donker worden; betrekken
暗い性格
somber van aard [karakter]
somber van aard [karakter]
2 donker (van kleur); vaal
暗い紫色
donkerpaars
donkerpaars
3 somber; treurig; melancholiek
暗い絵
een somber schilderij
een somber schilderij
暗い音楽
treurige [stemmige] muziek
treurige [stemmige] muziek
暗い過法
een triest verleden
een triest verleden
4 donker (fig.); somber; hopeloos; wanhopig
前途は暗い。
De toekomst ziet er somber uit.
De toekomst ziet er somber uit.
暗い時代
een donkere periode
een donkere periode
5 onwetend; onervaren; niet bekend met
この辺の事情に暗い
niet op de hoogte zijn van de situatie in deze omgeving
niet op de hoogte zijn van de situatie in deze omgeving
Spreekwoord(en)/gezegde(s)
日が暮れて暗くなる。
De zon gaat onder, dus het wordt donker.
De zon gaat onder, dus het wordt donker.
真っ暗で鼻を摘まれても分かりません。
Men kan geen hand voor ogen zien; Pikdonker zijn; (lett.: zo donker dat als iem. in je neus zou knijpen, je niet zou kunnen zien wie dat deed).
Men kan geen hand voor ogen zien; Pikdonker zijn; (lett.: zo donker dat als iem. in je neus zou knijpen, je niet zou kunnen zien wie dat deed).