外す hazusu
1 losmaken; openmaken; ontsluiten; afdoen; uitdoen
雨戸を外す
de luiken opendoen
de luiken opendoen
腕時計を外す
je horloge afdoen
je horloge afdoen
眼鏡を外す
de bril afzetten
de bril afzetten
鍵を外す
ontsluiten; van het slot afdoen; het slot opendraaien
ontsluiten; van het slot afdoen; het slot opendraaien
ボタンなどを外す
de knopen losmaken; losknopen
de knopen losmaken; losknopen
2 missen; verliezen
チャンスを外す
de kans missen [verliezen]
de kans missen [verliezen]
ボールを外す
de bal missen
de bal missen
的を外す
het doel [de roos] missen
het doel [de roos] missen
3 ontwijken
質問を外す
een vraag ontwijken
een vraag ontwijken
先方のねらいを外す
het doel van de tegenstander ontwijken
het doel van de tegenstander ontwijken
4 verlaten; weggaan; zich verwijderen
しばらく席を外してほしい。
Ik wil dat je een poosje je plaats [stoel] verlaat.
Ik wil dat je een poosje je plaats [stoel] verlaat.
その場を外す
die plek verlaten
die plek verlaten
5 weghalen; verwijderen; passeren; wegsturen
議題から外す
van de agenda schrappen
van de agenda schrappen
一軍から外される
uit de selectie van de eerste divisie (van een sport) gezet [ontslagen] worden
uit de selectie van de eerste divisie (van een sport) gezet [ontslagen] worden
6 nalaten te pakken; niet nemen; verliezen; express ontwijken; ontduiken
この機会を外すと二度と会えない。
Wanneer je deze gelegenheid voorbij laat gaan, zal je hem geen tweede keer ontmoeten.
Wanneer je deze gelegenheid voorbij laat gaan, zal je hem geen tweede keer ontmoeten.
行楽シーズンを外して旅行する
reizen buiten het vakantieseizoen
reizen buiten het vakantieseizoen
7 buiten de vastgestelde normen gaan; de grenzen overschrijden
はめを外す
de normen overschrijden; zich wild [roekeloos] [losbandig] gedragen
de normen overschrijden; zich wild [roekeloos] [losbandig] gedragen