akahaji-赤恥 | diepe vernedering; schaamte; schande |
akappaji-赤っ恥 | diepe vernedering; schaamte; schande |
asamashii-浅ましい | schandelijk; schandalig; gemeen |
chibu-恥部 | schande; (bron van) verlegenheid; schaamte |
chijoku-恥辱 | schande; vernedering; belediging; beschaamd zijn |
eijoku-栄辱 | eer en schande |
fumeiyo-不名誉 | schande; oneer; beschaming; blamage |
fumenboku-不面目 | schaamte; schande |
fushō-不祥 | schande; schandaal |
gōsarashi-業曝し | schande; oneer; schaamte |
haji-恥 | gezichtsverlies; schande; oneer; schaamte |
hakaimuzan-破戒無慙 | (boeddhistische term) het is geen schande om een voorschrift te overtreden |
ikihaji-生き恥 | de schaamte die men tijdens zijn leven moet verduren; leven [voortbestaan] in schaamte [schande; oneer] |
kizu-傷 | vlek (op iem.'s reputatie); schande; oneer |
kokujoku-国辱 | nationale schande |
kutsujoku-屈辱 | schande; vernedering |
kyōtai-狂態 | wild [krankzinnig; schandelijk] gedrag |
mittomonai-みっともない | schandelijk; beschamend; ongepast; onbehoorlijk; onfatsoenlijk; onbetamelijk |
nasakenai-情けない | schandelijk; jammerlijk; betreurenswaardig |
omei-汚名 | slechte naam [reputatie]; schande; blaam |
shinihaji-死に恥 | een oneervolle [schandelijke] dood |
shūkō-醜行 | schandelijk [aanstootgevend] gedrag |
shūtai-醜態 | schandalig gedrag [uiterlijk]; wangedrag; schandelijke handelswijze |
tsurayogoshi-面汚し | schande; blamage |