Kruisverwijzing
ramp
lemma | meaning |
---|---|
aku-悪 | het kwaad [de slechtheid] (van natuur, zoals ziekte, natuurrampen, etc.); ondeugd |
amatsusae-剰え | tot overmaat van ramp |
amattareru-甘ったれる | je kinderachtig gedragen; je gedragen als een verwend kind; je vastklampen aan iemand; krampachtig [kruiperig] proberen vrienden te maken |
bōsai-防災 | rampenpreventie |
chii-地異 | natuurverschijnsel; natuurramp |
dainan-大難 | grote ramp; ernstig ongeluk; calamiteit |
daisaigai-大災害 | grote ramp; catastrofe; calamiteit |
daishinsai-大震災 | aardbevingsramp |
fundarikettari-踏んだり蹴ったり | een reeks van tegenslagen en rampen; de ene tegenslag na het andere (hebben) |
gonan-御難 | ongeluk; ramp(spoed); calamiteit |
hassei-発生 | het ontstaan; voortkomen; uitbraak (van een natuurramp, ziekte etc.) |
hensai-変災 | catastrofe; ramp; calamiteit |
higeki-悲劇 | tragische gebeurtenis; tragedie; ramp; drama |
hikitsuru-引き攣る | krampen [zenuwtrekkingen] hebben |
hikuhiku-ひくひく | krampachtig; stuiptrekkend |
hisai-被災 | een (natuur) ramp; rampspoed; calamiteit; catastrofe |
hisaichi-被災地 | rampgebied |
hisaisha-被災者 | het slachtoffer van een ramp |
hisaisuru-被災する | door een ramp getroffen worden |
hōka-砲架 | kanonwagen; affuit; (marine) rolpaard [rampaard} |
ichinan-一難 | een probleem; moeilijkheid; ramp |
ikeiren-胃痙攣 | maagkramp |
ka-禍 | ramp; calamiteit |
kakon-禍根 | wortel [bron; oorsprong] van het kwaad [van rampspoed; onheil; tegenspoed] |
kanan-火難 | calamiteit als gevolg van brand; door brand veroorzaakte ramp |
katasutorofī-カタストロフィー | ramp; catastrofe; calamiteit |
keiren-痙攣 | stuiptrekking; spasme; kramp |
kennan-剣難 | (de. rampspoed van) het gewond of gedood worden door een zwaard |
kika-奇禍 | een onvoorziene [onverwachte] tegenslag [tegenspoed; ramp] |
kin'en-禁厭 | spreuken voor het voorkomen van ziekten en rampen |
kokunan-国難 | staatscrisis; nationale ramp [crisis] |
kyūmin-救民 | rampenbestrijding; hulp aan mensen in nood |
nakijakuru-泣き噦る | schokkend [verkrampt] huilen [snikken] |
nechigaeru-寝違える | kramp in de nek krijgen [een stijve nek krijgen] (tijdens het slapen) |
omakeni-お負けに | bovendien; daarbij komt nog; daarbovenop; tot overmaat van ramp |
oogoto-大事 | ernstige [belangrijke; rampzalige] zaak |
risaisuru-罹災する | (ramp, etc.) doorstaan; ondergaan; verduren; lijden (onder) |
saigai-災害 | ramp |
saika-災禍 | (natuur)ramp; catastrofe; calamiteit; onheil; ongeluk |
sainan-災難 | ramp; ellende; onheil; ongeluk |
saiyaku-災厄 | ramp; ellende; onheil; ongeluk |
sanji-惨事 | tragisch ongeval; ramp; tragedie |
sanka-惨禍 | een verschrikkelijke [vreselijke] ramp [catastrofe] |
sentsū-疝痛 | koliek; buikkramp |
shichinan-七難 | (boeddh.) 7 soorten rampen [ongeluk] |
shinsai-震災 | aardbeving; aardbevingsramp |
shizensaigai-自然災害 | natuurramp |
shokei-書痙 | schrijfkramp; grafospasme |
sōnan-遭難 | ramp; catastrofe; calamiteit; ongeluk |
sujichigai-筋違い | kramp; verkramping; verrekking; verstuiking |
tenpen-天変 | buitengewone verschijnselen (in de hemel en op aarde); natuurramp |
tenpenchii-天変地異 | natuurramp |
tensai-天災 | natuurramp |
tensaichihen-天災地変 | natuurramp |
toranporin-トランポリン | trampoline |
tsureru-攣れる | kramp hebben [krijgen]; verkrampen |
wazawai-災い | ramp; ellende; onheil; ongeluk |
yajiuma-野次馬 | nieuwsgierige toeschouwers [omstanders]; sensatiezoekers; ramptoeristen; bemoeials |
yakubyōgami-疫病神 | Yakubyōgami, een boze god die mensen ziek maakt en rampen veroorzaakt; god van de pest |
yakunan-厄難 | ramp; tragedie; onheil; tegenspoed; ongeluk |
yoō-餘殃 | tegenspoed; rampspoed (als bestraffing voor wandaden) |