| bannen-晩年 | laatste jaren (van een mensenleven); levensavond; oude dag; ouderdom |
| ju-寿 | ouderdom; hoge leeftijd |
| jun'en-順縁 | het feit dat in de natuurlijke loop der dingen de mensen sterven in volgorde van ouderdom |
| jurei-樹齢 | de leeftijd [ouderdom] van een boom |
| kasumime-翳み目 | aandoening waarbij het gezichtsvermogen is verslechterd door ouderdom, ziekte, etc.; slechtziendheid |
| kotobuki-寿 | lang leven; lange levensduur; hoge ouderdom |
| nenpai-年配 | leeftijd; ouderdom; jaren |
| rōgankyō-老眼鏡 | leesbril; bril om ouderdomsverziendheid te corrigeren |
| rōjaku-老弱 | lichamelijke zwakheid op oudere leeftijd; ouderdomsklachten |
| rōjaku-老若 | oud en jong; ouderdom en jeugd; alle leeftijden |
| rōjinbyō-老人病 | ouderdomsziekte; ouderdomskwaal |
| rōnen-老年 | oude [hoge; gevorderde] leeftijd; ouderdom |
| rōnyaku-老若 | oud en jong; ouderdom en jeugd; alle leeftijden |
| rōrei-老齢 | gevorderde leeftijd; ouderdom |
| rōreinenkin-老齢年金 | ouderdomspensioen |
| rōshū-老醜 | de lelijkheid van ouderdom [oude mensen] |
| senrei-船齢 | ouderdom van een schip |
| shikuhakku-四苦八苦 | (Boeddh.) het lijden van de mensen (ondervonden in de 4 stadia van geboorte, ouderdom, ziekte en dood) |
| shorō-初老 | de middelbare leeftijd; begin van de ouderdom; vroegoud zijn |
| shusseuo-出世魚 | vissen die een verschillende namen hebben al naar gelang hun grootte en ouderdom |