Kruisverwijzing
lente
| lemma | meaning |
|---|---|
| ai-合い | tussenseizoen (lente- of herfst) kleding |
| aifuku-合服 | kleding voor de tussenseizoenen (lente en herfst) |
| aigi-合着 | kleding voor de tussenseizoenen (lente en herfst) |
| aoyagi-青柳 | de naam van een kleurschema van verschillende kimono lagen die over elkaar gedragen worden (voor de lente) |
| aratamano-新玉の | (uitdrukking voor) de verwelkoming [begroeting] van een nieuw begin (het nieuwe jaar, de nieuwe lente, etc.) |
| banshun-晩春 | het einde van de lente; late voorjaar |
| bishu-美酒 | een excellente (heerlijke) sake; drank van goede kwaliteit |
| bōfū-防風 | (afk. voor hamabōfu) plant, Glehnia littoralis (seizoenwoord voor de lente) |
| boshun-暮春 | het einde van de lente; late voorjaar |
| burabura-ぶらぶら | (geluid van) heen- en-weer slingeren; bungelen; slenteren |
| chijitsu-遅日 | lange lentedag; het lengen der dagen in de lente |
| chōjin-超人 | supermens; iemand met uitzonderlijke krachten [talenten; vaardigheden] |
| eimai-英邁 | getalenteerdheid; wijsheid |
| erabutsu-偉物 | een groot man; een getalenteerd [bekwaam; begaafd] persoon |
| fuyudori-冬鳥 | wintervogel; trekvogel, die in de herfst en winter verschijnt en in de lente wegtrekt naar noordelijke streken |
| fuyusaku-冬作 | wintergewassen (groeien in de winter, en worden geoogst in de lente of zomer) |
| goshin-五辛 | de 5 soorten groenten met een sterke smaak (knoflook, ui, lenteuitjes, prei en bieslook) |
| hachijūhachiya-八十八夜 | de 88ste dag sinds het begin van de lente (wordt beschouwd als een goede dag om te zaaien) |
| hamabōfū-浜防風 | plant, Glehnia littoralis (seizoenwoord voor lente) |
| hanabie-花冷え | een (korte) periode van koud weer in de lente (tijdens de bloei van de kersenbloesems) |
| hanafukashi-春深し | hartje lente; midden in de lente |
| hanagumori-花曇り | bewolkt [mistig] lenteweer (tijdens de bloei van de kersenbloesems) |
| hanami-花見 | (lett. bloemen kijken) Japanse traditie om in de lente gezamenlijk de (voorbijgaande) schoonheid van de kersen- en pruimenbloesems te gaan bewonderen |
| haru-春 | lente; voorjaar |
| haruasashi-春浅し | het allereerste [nog nauwelijks waarneembare] begin van de lente; de eerste vage tekenen van de lente |
| harubasho-春場所 | lente sumotoernooi (in Osaka in maart) |
| haruchikashi-春近 | de naderende lente; het naderbij komen van de lente |
| harugi-春着 | lentekleding; Nieuwjaars kimono |
| harugo-春蚕 | lente zijderups |
| haruhayate-春疾風 | zware lentestorm; krachtige lentewind |
| haruichiban-春一番 | de eerste lentestorm; krachtige zuidenwind in het begin van de lente |
| harukaze-春風 | lentewind; lentebries |
| harumeku-春めく | lenteachtig worden; op lenteweer lijken |
| harunohi-春の日 | lentedag |
| harunokure-春の暮 | lenteavond |
| harunokure-春の暮 | het einde van de lente |
| harunoyo-春の夜 | korte lentenacht |
| harusaki-春先 | het begin van de lente; het vroege voorjaar |
| harusame-春雨 | zachte [milde] lenteregen |
| haruta-春田 | een lente rijstveld (een veld waar de oude rijst al geoogst is en de nieuwe rijst nog geplant moet worden) |
| harutonari-春隣 | de naderende lente; het naderbij komen van de lente |
| harutsugeuo-春告魚 | Atlantische haring (bijnaam: voorbode van de lente) |
| hatsuharu-初春 | de vroege lente; het begin van de lente |
| higan-彼岸 | een 7-daagse boeddhistische viering tijdens zowel de lente- als de herfst equinox |
| higan'e-彼岸会 | (boeddh.) de Higan viering in de lente en de herfst voor 7 dagen |
| higashikaze-東風 | oostenwind; lentewind |
| higashikaze-東風 | lentewind |
| hikigamo-引鴨 | wilde eenden die in de lente teruggaan naar het Noorden |
| himantai-肥満体 | een corpulente [gezette; stevige] lichaamsbouw |
| hinaga-日長 | lange (lente)dag |
| hon'yaku-翻訳 | (equivalente) vertaling |
| itsuzai-逸材 | een opmerkelijk talent; een uitzonderlijk getalenteerd persoon |
| jinketsu-人傑 | een intelligent [getalenteerd] persoon; een groot mens |
| jinzai-人材 | een bekwaam [kundig; getalenteerd] persoon |
| jōjin-常人 | een gewone [middelmatige] persoon; iemand met middelmatige talenten of bekwaamheden |
| kannomodori-寒の戻り | koude dag(en) in de lente; een (tijdelijke) terugkeer van de winterkou in de lente |
| kazehikaru-風光る | de wind waait op een zonnige lentedag |
| kigan-帰雁 | wilde ganzen die in de lente teruggaan naar het Noorden |
| kochi-東風 | lentewind |
| kōchōdōbutsu-腔腸動物 | coelenterata; holtedieren; diblastische organismen |
| kyōyū-享有 | het bij de geboorte al bezitten van (voor)rechten en talenten) |
| kyozai-巨材 | een groot talent; getalenteerd persoon |
| meigin-名吟 | uitmuntend gedicht (tanka; haiku); excellente poëzie |
| mizunurumu-水温む | het (langzaam) warmer worden van het water (van vijvers, beekjes etc.) in de lente |
| mononome-物の芽 | de bloemknoppen die in de lente uitkomen |
| mōshun-孟春 | begin van de lente; vroege lente |
| nagorinoyuki-名残の雪 | aanhoudende sneeuwval in het begin van de lente |
| nagorinoyuki-名残の雪 | sneeuw die zelfs in de lente blijft liggen |
| nanakusa-七草 | de zeven kruiden van de lente |
| natanezuyu-菜種梅雨 | lange periode van regen in de vroege lente |
| natsubiki-夏引き | het spinnen in de zomer van draden van de poppen van harugo (lenterupsen) |
| natsudonari-夏隣 | het gevoel [besef] van de naderende zomer; seizoenwoord voor de late lente |
| nihyakuhatsuka-二百二十日 | de 220ste dag sinds het begin van de lente (maankalender) |
| niki-二季 | twee seizoenen [jaargetijden] (m.n. lente en herfst) |
| nikunanban-肉南蛮 | een gerecht van soba of udon met dungesneden varkensvlees en lente-uitjes |
| noboriayu-上り鮎 | jonge ayu (vissen: Plecoglossus altivelis) die stroomopwaarts zwemmen (in de lente) |
| oborozuki-朧月 | nevelige [wazige] maan in de lentenacht |
| okute-晩稲 | een laatbloeier (iemand wiens talenten laat tot bloei komen) |
| otozureru-訪れる | komen (bv. de lente); verschijnen |
| purantan-プランタン | lente; voorjaar |
| raiharu-来春 | het komend voorjaar; de volgende lente |
| rakkyō-辣韮 | (Chinese) lente-ui [bosui] (Allium chinense) |
| ransei-乱世 | turbulente tijden [periode] |
| remu-レム | röntgenequivalent mens (eenheid voor equivalente dosis ioniserende straling) |
| risshun-立春 | het begin van de lente; de dag waarop de lente begint (4 febr.) |
| saekaeru-冴え返る | het terugkeren van de kou in de lente |
| saibutsu-才物 | slim [getalenteerd; begaafd] persoon |
| saijin-才人 | slim [getalenteerd; begaafd] persoon |
| sansaku-散策 | gewandel; gekuier; geslenter |
| sansakusuru-散策する | wandelen; rondlopen; kuieren; slenteren |
| seishun-青春 | lente; (warme) lentetijd |
| sengoku-戦国 | een turbulente wereld; een wereld in beroering door oorlogen |
| shiji-四時 | de vier seizoenen (lente, zomer, herfst, winter) |
| shinryoku-新緑 | lentegroen; jonge [frisgroene] bladeren |
| shisei-資性 | aard; aangeboren kwaliteiten; natuurlijke talenten |
| shoshun-初春 | de vroege lente; het begin van de lente |
| shōyō-逍遥 | wandeling; het wandelen [slenteren] |
| shōyōsuru-逍遥する | wandelen; slenteren |
| shunbunnohi-春分の日 | lentenachtevening, Japanse nationale feestdag voor de viering van het begin van de lente (op 20 of 21 maart) |
| shunbunten-春分点 | lentepunt; voorjaarsequinox; lentenachtevening |
| shunchō-春潮 | lentegetij(de) |
| shundei-春泥 | modder door gesmolten sneeuw in de lente |
| shungyō-春暁 | dageraad [zonsopgang; ochtendgloren] in de lente |
| shunjitsu-春日 | lentedag |
| shunjū-春秋 | lente en herfst |
| shunki-春季 | de lente; het voorjaar; het lenteseizoen |
| shunkō-春光 | lentelicht; lentekleuren; lentelandschap |
| shunmin-春眠 | lenteslaap; diepe slaap (in de lange lentenacht) |
| shunpū-春風 | lentewind; lentebries |
| shunrai-春雷 | lente onweer; onweer in de lente |
| shunsetsu-春節 | Chinees Nieuwjaar; Lentefeest (Chūn Jié) |
| shunshū-春愁 | lente melancholie [depressie] |
| shuntō-春灯 | nachtlampjes in de lente |
| shun'in-春陰 | bewolkt lenteweer |
| shun'u-春雨 | zachte [milde] lenteregen |
| shūsai-秀才 | (de meest) getalenteerde [briljante] persoon [student] |
| sōshun-早春 | vroeg in de lente; in het vroege voorjaar |
| sukauto-スカウト | scout; verkenner; talentenjager |
| supuringu-スプリング | lente; voorjaar |
| taikibansei-大器晩成 | een laatbloeier; grote talenten groeien langzaam; wat goed is komt langzaam |
| takeru-長ける | uitblinken; zeer goed [getalenteerd; bekwaam] zijn |
| tesha-手者 | een bekwaam [kundig; getalenteerd; rijk] persoon; meester |
| tōfū-東風 | (volgens de leer van de vijf elementen) lentewind; voorjaarswind |
| tōga-冬芽 | bloem- of (blad)knoppen die gedurende de late zomer tot aan de herfst onstaan, de winter in dormante staat doorbrengen, om uiteindelijk in de lente op |
| tokoharu-常春 | eeuwige lente; lente het hele jaar door |
| urouro-うろうろ | (onomatopee) rondhangend; rondslenterend |
| wakaayu-若鮎 | jonge ayu (vis: Plecoglossus altivelis) (in Japanse poëzie symbool voor de lente) |
| wakarejimo-別れ霜 | late [laatste] vorst (voor de lente begint) |
| wakegi-分葱 | bosui; lente-ui |
| wasurejimo-忘れ霜 | late vorst; vorst aan het einde van de lente |
| yamayaki-山焼き | het verbranden van (dor) gras op de berghellingen (in de lente) |
| yokan-余寒 | aanhoudende kou; de (winter)kou die blijft voortduren tot in de (vroege) lente; een koude lentedag |
| yukuharu-行く春 | het einde van de lente; de voorbijgaande lente |
| yūtōsei-優等生 | een uitmuntende [excellente] student [persoon] |