Kruisverwijzing
kans
| lemma | meaning |
|---|---|
| ākansō-アーカンソー | Arkansas (een staat in Amerika) |
| anauma-穴馬 | een outsider; onverwachte kandidaat [kanshebber] |
| ate-当て | hoop; kans; mogelijkheid; gissing; veronderstelling; verwachting; vooruitzicht |
| biriken-ビリケン | Billiken (een beeldje gemaakt door de Amerikaanse kunstenaar Florence Pretz uit Kansas City, Missouri) |
| bosū-母数 | parameter ( kansrekenng & statistiek) |
| chansu-チャンス | kans; gelegenheid |
| chansu・mēkā-チャンス・メーカー | (sport) kansenschepper; speler die kansen creëert |
| chōkan-長官 | directeur; hoofdfunctionaris; kanselier; voorzitter |
| danjokoyōkikaikintōhō-男女雇用機会均等法 | Wet inzake gelijke kansen voor mannen envrouwen |
| deha-出端 | uitweg; kans [gelegenheid] om te vertrekken [eruit te komen] |
| dōdan-登壇 | het podium opstappen; het spreekgestoelte beklimmen; achter de kansel gaan staan |
| dokutāierō-ドクターイエロー | een gele onderhoudstrein, die de shinkansen spoorlijnen controleert op gebreken van apparatuur, rails, en bovenleidingen |
| en-縁 | kans; gelegenheid |
| fuen-不縁 | weinig vooruitzichten [kans] op een huwelijk |
| hatairo-旗色 | situatie; omstandigheden; vooruitzicht(en); kansen; perspectief |
| hima-隙 | kans; gelegenheid |
| honma-本真 | (vooral gebruikt in Kyoto en Kansai) waarheid |
| horumon-ホルモン | (in Kansai dialect) orgaanvlees, slachtafval van koeien of varkens |
| issuru-逸する | missen (van een kans, b.v.); kwijtraken; verloren (laten) gaan |
| itaba-板場 | (Kansai dialect) kok |
| jiki-時機 | (goede) gelegenheid; kans; goede [geschikte] tijd (om iets te doen) |
| jikoku-時刻 | goed tijdstip; gelegenheid; kans |
| jukushishugi-熟柿主義 | afwachtende houding; het principe om geduldig te wachten tot een kans zich voordoet |
| kachime-勝ち目 | winstkansen; kans op overwinning |
| kakuritsu-確率 | waarschijnlijkheid; kans |
| kamigata-上方 | Kyoto en het omringende gebied; de Kansai regio |
| kanōsei-可能性 | mogelijkheid; waarschijnlijkheid; kans |
| kanteki-かんてき | (Kansai dialect voor) aardewerken kacheltje [houtskoolgrill] |
| keiki-契機 | gelegenheid; kans |
| kendo-けんど | (Kansai-dialect) maar; echter; hoewel |
| ki-機 | kans; gelegenheid |
| kikai-機会 | gelegenheid; kans |
| kikiosame-聞き納め | de laatste kans om (het) te horen |
| kimedokoro-決め所 | het belangrijkste [cruciale] punt, het punt dat de doorslag kan geven; de perfecte gelegenheid [kans] |
| kitsuneken-狐拳 | vos-jager-dorpshoofd (een soort kansspel als steen-papier-schaar) |
| kōbin-幸便 | een uitgelezen kans; goede gelegenheid [mogelijkheid] |
| kokozotobakarini-ここぞとばかりに | de kans benutten [aangrijpen]; van de gelegenheid gebruik maken |
| koshitantan-虎視眈眈 | waakzaamheid; het loeren op een kans (om toe te slaan) |
| kōsuikakuritsu-降水確率 | kans op neerslag |
| koyōkikaikintōhō-雇用機会均等法 | Wet inzake gelijke kansen voor iedereen |
| maai-間合い | gelegenheid; kans; het juiste moment |
| mujirushi-無印 | een atleet of paard met weinig kans om te winnen. |
| naijin-内陣 | (in kerken) kansel |
| nerau-狙う | (een kans) afwachten; in de gaten houden; volgen |
| nokeru-退ける | (achter een ww. in de -te vorm) lukken; kans zien (om); (iets moeilijks) klaarspelen |
| nōkō-濃厚 | (sterke) waarschijnlijkheid; grote kans |
| okurebase-後れ馳せ | (fig.) te laat zijn; de kans [gelegenheid] missen |
| ōpuningu-オープニング | kans; gelegenheid |
| ozzu-オッズ | winstkansen; waarschijnlijkheid om te winnen (bij een weddenschap b.v.) |
| rōnin-浪人 | iemand die het toelatingsexamen voor de universiteit niet heeft gehaald (en moet wachten op een volgende kans) |
| rūretto-ルーレット | roulette (kansspel) |
| saigokusanjūsansho-西国三十三所 | Saikoku pelgrimage naar 33 tempels gewijd aan Kanon (in de Kansai regio van Japan) |
| saiuyoku-最右翼 | dominant persoon; sterkste mededinger [deelnemer]; degene met de meeste kans (om te winnen) |
| se-瀬 | kans; gelegenheid |
| seikōritsu-成功率 | slagingskans |
| seisan-成算 | hoop op succes; kans van slagen |
| seizonritsu-生存率 | overlevingskans; overlevingspercentage |
| sekkyōdan-説教壇 | kansel; preekstoel |
| shihyō-死票 | (bij verkiezingen) een verspilde stem (b.v. een stem op een kansloze kandidaat) |
| shioai-潮合い | kans; mogelijkheid; goede [gunstige] gelegenheid |
| shiodoki-潮時 | het juiste moment; een goede gelegenheid; kans |
| shōbugoto-勝負事 | kansspel; gokspel |
| shōki-商機 | zakelijke kans; (goede) kans om zaken te doen |
| sobireru-そびれる | (als achtervoegsel bij een werkwoord) een kans [gelegenheid] missen; er niet in slagen om |
| supuringubōdo-スプリングボード | gelegenheid; kans; springplank (fig.) |
| taigyo-大魚 | een grote kans |
| taiki-待機 | het een kans afwachten; paraat [stand-by] zijn; zich verdekt opstellen; in hinderlaag liggen |
| taikisuru-待機する | een kans afwachten; paraat [stand-by] zijn; zich verdekt opstellen; in hinderlaag liggen |
| tōhachiken-藤八拳 | vos-jager-dorpshoofd (een soort kansspel als steen-papier-schaar) |
| wakusei-惑星 | een outsider; onverwachte kanshebber [mededinger] |
| zenzai-善哉 | (in de Kansai regio) zoete bonensoep met mochi (rijstcake) |