Kruisverwijzing
slaap
| lemma | meaning |
|---|---|
| anmin-安眠 | goede [rustige; diepe] slaap |
| bakusui-爆睡 | diepe slaap |
| beddotaun-ベッドタウン | slaapstad |
| dōmitorī-ドーミトリー | slaapzaal |
| eimin-永眠 | eeuwige slaap; dood |
| eisei-永逝 | het sterven; de dood; de eeuwige slaap |
| ettō-越冬 | winterslaap |
| fushido-臥所 | slaapplek; slaapkamer |
| fuyugomori-冬籠り | winterslaap; binnen blijven in de winter |
| gyoshin-御寝 | (beleefd woord) de slaap van een hooggeplaatste persoon |
| hirune-昼寝 | middagdutje; middagslaapje; siësta |
| igitanai-寝穢い | in een diepe slaap zijn; vast slapend zijn |
| inemuri-居眠り | het (zittend) in slaap vallen; indutten; indommelen; knikkebollen |
| jukusui-熟睡 | diepe [vaste] slaap |
| jukusuisuru-熟睡する | in (een diepe) slaap vallen |
| kamin-仮眠 | dutje; hazenslaapje; tukje |
| kamin-夏眠 | zomerslaap; estivatie |
| kaminsuru-仮眠する | dutten; een dutje [hazenslaapje; tukje] doen |
| kanashibari-金縛り | slaapverlamming |
| kāten・rekuchā-カーテン・レクチャー | bedsermoen; gordijnpreek (terechtwijzing van een vrouw aan haar man in de slaapkamer) |
| kā・torein-カー・トレイン | autotrein; autoslaaptrein |
| keibō-閨房 | slaapkamer; vrouwenvertrek; boudoir |
| komekami-顳顬 | slaap (zijkant van het voorhoofd) |
| kūkei-空閨 | eenzame slaapkamer, lege slaapkamer (als je geen partner meer hebt) |
| kyūmin-休眠 | ruststadium; slaaptoestand |
| madoromu-微睡む | in slaap vallen; wegdoezelen |
| manjirito-まんじりと | met heel weinig slaap |
| mayujiri-眉尻 | het uiteinde van de wenkbrauw dichtbij de slaap |
| mekuso-目糞 | slaap (afscheiding uit de ogen) |
| meyani-目脂 | slaap (afscheiding uit de ogen) |
| naitokyappu-ナイトキャップ | slaapmutsje; drankje voor het naar bed gaan |
| nakine-泣き寝 | het zich in slaap huilen |
| nakineiri-泣き寝入り | het zich in slaap huilen; huilen tot je in slaap valt |
| natsuyase-夏痩せ | gewichtsverlies in de warme zomer (door gebrek aan eetlust, slaap, e.d.); afvallen in de zomer wanneer het warm [heet] is |
| ne-寝 | slaap |
| nease-寝汗 | nachtzweet; transpiratie tijdens de slaap |
| nebie-寝冷え | kou (gevat tijdens het slapen); koud geworden tijdens de slaap |
| nebiesuru-寝冷えする | kou vatten tijdens het slapen; koud worden tijdens de slaap |
| nebō-寝坊 | iemand die laat opstaat; slaapkop |
| nebokeru-寝惚ける | nog half in slaap [amper wakker] zijn |
| nebosuke-寝坊助 | iemand die veel slaapt [zich verslaapt]; slaapkop |
| nebukuro-寝袋 | slaapzak |
| nebusoku-寝不足 | slaapgebrek |
| nedame-寝溜め | het inhalen van slaap; extra veel slapen |
| nedo-寝所 | slaapkamer; slaapplaats |
| nedoko-寝所 | slaapkamer; slaapplaats |
| nedokoro-寝所 | slaapkamer; slaapplaats |
| negao-寝顔 | gelaatsuitdrukking van een slaper [iemand die slaapt] |
| negokochi-寝心地 | gevoel bij het slapen; slaapcomfort |
| negoto-寝言 | het praten in je slaap |
| negura-塒 | thuis; slaapplaats |
| neguse-寝癖 | slaapgedrag; slaapgewoonte; veel bewegingen tijdens de slaap |
| neiru-寝入る | in slaap vallen; in diepe slaap zijn |
| nema-寝間 | slaapkamer; slaapvertrek |
| nemimi-寝耳 | geluiden die je hoort terwijl je slaapt |
| nemuraseru-眠らせる | (fig.) in slaap brengen; doden; vermoorden |
| nemurasu-眠らす | (fig.) in slaap brengen; doden; vermoorden |
| nemuri-眠り | slaap; het slapen |
| nemurigusuri-眠り薬 | slaapmiddel |
| nenne-ねんね | (kindertaal) een slaapje [slapie-slapie] doen |
| nenneko-ねんねこ | (kindertaal) een slaapje [slapie-slapie] doen |
| nerukohasodatsu-寝る子は育つ | Een kind dat goed slaapt, groeit goed. |
| neshizumaru-寝静まる | in slaap vallen; in (een diepe) slaap zijn |
| nesobireru-寝そびれる | niet in slaap kunnen vallen; wakker liggen |
| netsuku-寝つく | in slaap vallen |
| netsuku-寝付く | in slaap vallen; naar bed gaan |
| neya-閨 | slaapkamer; slaapvertrek (m.n. van echtparen) |
| nezō-寝相 | slaaphouding |
| rakune-楽寝 | verkwikkende rust of slaap |
| remu-レム | rem (snelle beweging van de oogbollen tijdens de remslaap) |
| remusuimin-レム睡眠 | remslaap (rem-fase in de slaap) |
| ryōchō-寮長 | conciërge; huismeester; slaapzaal opzichter [wacht] |
| ryōsha-寮舎 | slaapzaal |
| saiminzai-催眠剤 | slaapmiddel; narcoticum; hypnoticum |
| sasupendo-サスペンド | (computer) stand-by; slaap |
| shahi-舎費 | onderhoudskosten van een slaapzaal, die de bewoners moeten betalen |
| shichidōgaran-七堂伽藍 | (boeddh.) de zeven hoofdgebouwen van een tempelcomplex (hoofdzaal, pagode, gehoorzaal, klokkentoren, opslaghuis van soetra's, eetzaal en slaapzaal) |
| shin-寝 | (in kanji combinaties) slaap; slapen |
| shinden-寝殿 | woonhuis (van een paleis); slaapvertrek (van de keizer) |
| shindenzukuri-寝殿造り | een stijl van aristocratische residenties in de Heian-periode, met het slaapzaalgebouw in het midden van het complex |
| shinjo-寝所 | slaapkamer; slaapplaats |
| shinshitsu-寝室 | slaapkamer; slaapvertrek |
| shunmin-春眠 | lenteslaap; diepe slaap (in de lange lentenacht) |
| shurafu-シュラフ | slaapzak |
| shurafuzakku-シュラフザック | slaapzak |
| shūshinjikan-就寝時間 | bedtijd; tijd om naar bed te gaan; slaaptijd |
| sokutō-側頭 | slaap (zijkant van voorhoofd) |
| sorane-空寝 | net doen alsof je slaapt; zich slapende houden |
| soraneiri-空寝入り | net doen alsof je slaapt; zich slapende houden |
| suimin-睡眠 | slaap; het slapen |
| suiminsenmon'i-睡眠専門医 | somnoloog; slaapspecialist |
| suiminshōgai-睡眠障害 | slaapstoornis |
| suiminyaku-睡眠薬 | slaappil; slaapmedicatie |
| suimin'igaku-睡眠医学 | slaapgeneeskunde |
| surīpingu・baggu-スリーピング・バッグ | slaapzak |
| tanukineiri-狸寝入り | net doen alsof je slaapt; zich slapende houden |
| tōmin-冬眠 | winterslaap; hibernatie |
| unasareru-魘される | een nachtmerrie hebben; geluiden maken terwijl je slaapt; onrustig slapen |
| utoutosuru-うとうとする | (onomatopee) (weg) dutten; soezen; (in) dommelen; een hazenslaapje doen; sluimeren |
| yasudomari-安泊まり | een goedkope slaapplaats (hotelletje, herberg, e.d.) |
| yasui-安寝 | (lit.) een rustige [vredige] slaap; vast in slaap zijn |
| yumeutsutsu-夢現 | half in slaap [ tussen slapen en wakker] zijn; tussen droom en werkelijkheid |