| dogeza-土下座 | knielen (voor iemand, om eerbied te tonen, een verzoek te doen, iets af te dwingen, of ter verontschuldiging) |
| fūshi-夫子 | eerbiedige naam voor Confucius |
| himegimi-姫君 | eerbiedige term voor een prinses of de dochter van een hooggeplaatst persoon |
| hō-奉 | (in combinatie met andere karakters) toewijding; offer; eerbied; gehoorzaamheid |
| hōshō-奉唱 | eerbiedig zingen; religieuze gezangen |
| ikei-畏敬 | eerbied; ontzag; respect |
| junpō-遵法 | eerbiediging [naleving] van de wet |
| junshu-遵守 | naleving; inachtneming; eerbiediging; gehoorzaamheid |
| junshusuru-遵守する | naleven; gehoorzamen; zich houden aan; eerbiedigen |
| kamisabiru-神さびる | indrukwekkend [eerbiedwaardig; prachtig] zijn [eruit zien] |
| keigo-敬語 | beleefd taalgebruik; eerbiedige uitdrukkingen |
| keii-敬意 | (gevoel van) eerbied; hoogachting; respect |
| keiken-敬虔 | vroomheid; eerbiedigheid; devotie |
| kenjōgo-謙譲語 | eerbiedig [nederig] taalgebruik |
| kinkoku-謹告 | beleefde [eerbiedige] aankondiging [mededeling] |
| kōtei-孝悌 | (confucianisme) eerbied voor ouderen; kinderlijke gehoorzaamheid; vroomheid; broederliefde |
| kōwa-高話 | met eerbied refereren aan wat iemand anders zegt |
| kowamote-強持て | ontzag; respect; eerbiedige vrees |
| kugyō-恭敬 | (boeddh.) eerbied; verering; respect |
| kyōken-恭謙 | nederigheid; bescheidenheid; eerbiedigheid (naar anderen toe) |
| mottainai-勿体ない | oneerbiedig; respectloos; goddeloos |
| nottoru-則る | nakomen; naleven; eerbiedigen; respecteren; navolgen; corresponderen; overeenkomen; overeenstemmen; stroken met; zich conformeren aan |
| ogamu-拝む | bidden; eerbied bewijzen (aan) |
| ogosoka-厳か | plechtig [eerbiedwaardig; deftig; indrukwekkend] zijn |
| sangyō-讃仰 | eerbied; eerbiedigheid; verering; lofrede; lofspraak |
| uyauyashii-恭しい | respectvol; eerbiedig |