| dokkyo-独居 | een leven in afzondering [eenzaamheid] |
| doku-独 | (in kanji-combinaties) alleen; eenzaam |
| in'in-陰陰 | eenzaam; verlaten; troosteloos |
| kodoku-孤独 | eenzaamheid |
| koei-孤影 | eenzaam [triest] zijn; er eenzaam uitzien |
| kojō-孤城 | een eenzaam [geïsoleerd gelegen] kasteel [vesting] |
| koritsu-孤立 | geïsoleerdheid; alleen(staand) zijn; op zichzelf aangewezen zijn; eenzaamheid |
| mimizunaku-蚯蚓鳴く | het geluid van de regenwormen (in de (regenachtige) herfstnacht; wordt gebruikt als uitdrukking voor eenzaamheid) |
| monofobia-モノフォビア | monofobie (angst voor eenzaamheid) |
| monosabiru-物寂びる | zich verlaten [eenzaam; verwaarloosd; troosteloos] voelen |
| monosabishii-物寂しい | eenzaam; verlaten; troosteloos |
| potsunto-ぽつんと | eenzaam; alleen; afgezonderd; verlaten |
| rakubaku-落莫 | (gevoel van) eenzaamheid; verlatenheid; droefgeestigheid |
| sabishii-寂しい | eenzaam; alleen; verlaten |
| samishii-寂しい | eenzaam; alleen; verlaten |
| sekibaku-寂寞 | eenzaam [verlaten] zijn |
| sekiryō-寂寥 | eenzaamheid; verlatenheid |
| shōsatsu-蕭殺 | een gevoel van eenzaamheid (m.n. aan het einde van de herfst) |
| shōshō-蕭蕭 | eenzaamheid; verlatenheid |
| shōzen-蕭然 | eenzaamheid; desolaatheid; troosteloosheid |
| wabiru-侘びる | eenzaam [angstig; bezorgd; triest; depressief; pessimistisch; teleurgesteld; in de war] zijn |
| wabishii-侘しい | stil; eenzaam; afgelegen |