Kruisverwijzing
dik
lemma | meaning |
---|---|
ankogata-あんこ型 | de dikke buik van een sumoworstelaar; een dikke sumoworstelaar |
aranawa-荒縄 | een dik [ruw] gevlochten touw |
atsubottai-厚ぼったい | erg dik; zwaar |
atsude-厚手 | dikte; dichtheid; consistentie |
atsugami-厚紙 | dik papier |
atsui-厚い | dik (boek, muur, etc.) |
atsusa-厚さ | dikte |
atsuyaki-厚焼き | het braden of bakken van een dikke plak |
bakkusukin-バックスキン | bukskin (dikke gladde stof) |
barukī-バルキー | dik; bobbelig |
biggu-ビッグ | groot; dik |
bokushi-牧師 | dominee; predikant; pastoor |
botteri-ぼってり | een dikke laag (zalf, etc.) |
botteri-ぼってり | welgedaan; corpulent; gezet; mollig; dik |
buatsui-分厚い | dik [zwaar] (van een boek, e.d.) |
bukubuku-ぶくぶく | dik; opgeblazen (door kleding) |
busutto-ぶすっと | het doorboren van [snijden in] een dik, zacht voorwerp |
butsuji-仏事 | boeddhistische prediking [leer] |
chokuchoku-ちょくちょく | vaak; dikwijls; regelmatig; frequent; geregeld |
dabutsuku-だぶつく | te groot [te wijd; te ruim; te dik] zijn; overvloedig [in overvloed] zijn |
daichō-大腸 | dikke darm; colon |
dangi-談義 | verhandeling; preek; prediking |
debu-でぶ | dikzak; dikkerd |
debu-でぶ | dik |
dendō-伝道 | zendingswerk; prediking; evangelisatie |
dendōshi-伝道師 | evangelist; prediker; missionaris |
denīru-デニール | denier (garen-dikte) |
deppuri-でっぷり | dik; zwaarlijvig; corpulent |
dozaemon-土左衛門 | lichaam [lijk] van iemand die is verdronken (vernoemd naar sumoworstelaar Narusegawa Dozaemon (Edo periode) die een bleek, dik gezwollen lichaam had) |
dozō-土蔵 | pakhuis; opslagplaats (met dikke, aarden muren) |
fudebuto-筆太 | (kalligrafie) dikke penseelstreken |
fukai-深い | compact; dik; ondoordringbaar (bos, mist, e.d.) |
futobashi-太箸 | dikke, ronde eetstokjes gebruikt bij feestelijke gelegenheden |
futoi-太い | dik; zwaarlijvig; corpulent; breed |
futoji-太字 | vet [dik] gedrukte letters [karakters] |
futome-太め | vrij dik [mollig; volslank; zwaarlijvig] zijn |
futoru-太る | dik worden; aankomen |
futotta-太った | dik; gezet; (zwaar)lijvig |
hassun-八寸 | (dik) Japans papier |
hi-肥 | (in kanji combinaties) dik; vet; vol |
himanji-肥満児 | een dik kind; een kind met overgewicht |
hōmusupan-ホームスパン | dikke met de hand gesponnen garen |
hotei-布袋 | Hotei, god van overvloed en goede gezondheid (afgebeeld met dikke buik en zak op zijn rug), 1 van de 7 geluksgoden uit de Japanse mythologie |
ikaru-斑鳩 | maskerdikbek (zangvogel, Eophona personata) |
imagawayaki-今川焼き | dikke pannenkoek gevuld met zoete bonenpasta |
inpasuto-インパスト | impasto (dik opgezette olieverf) |
jutsubu-述部 | (grammatica) predikaat; gezegde |
kaishō-快勝 | makkelijke [dikke; ruime] overwinning |
kange-勧化 | de prediking van de boeddhistische leer |
kawara-航 | een lange, dikke houten plaat die van de boeg van een Japans schip naar de achtersteven gaat |
kenpyō-堅氷 | dik [hard] ijs |
keroido-ケロイド | keloïd (verdikking op de huid door overmatige groei van littekenweefsel) |
kochōsuru-誇張する | overdrijven; aandikken |
kōhaku-厚薄 | dikte; dik of dun; de mate van iets |
koi-濃い | dik (vloeistof); donker; diep (van kleur); sterk (van smaak) |
kusetsu-苦節 | onwankelbare trouw; het iemand door dik en dun blijven steunen |
kyosei-虚勢 | bluf; grootspraak; bravoure; dikdoenerij |
meruton-メルトン | melton (dikke wollen stof) |
moriagezaishiki-盛り上げ彩色 | schildertechniek met dik opgebrachte verf |
mukumuku-むくむく | (onomatopee) dik; ruig; wollig |
nenchū-粘稠 | stroperigheid; viscositeit; dik-vloeibaarheid |
nigiributo-握り太 | een dik handvat; een dikke greep |
nigiributo-握り太 | de handgreep van een boog dat met leer omwikkeld is om het dikker te maken |
niku-肉 | de dikte (van iets) |
niku-肉 | het postuur [de grootte; dikte; omvang] van iemand |
nikuatsu-肉厚 | dikheid; vetheid; vlezigheid |
nikuatsuno-肉厚の | dik; lijvig; vlezig; stevig |
nikubuto-肉太 | full-faced; boldfaced (lettertype met dikke lijnen) |
nōdo-濃度 | concentratie; sterkte; dikte (vloeistoffen) |
nōkō-濃厚 | sterk zijn (van geur; aroma; smaak); diep zijn (van kleur); dik zijn (van vloeistof) |
ōfude-大筆 | grote [dikke] schrijfpenseel, om in groot handschrift te schrijven |
okame-お亀 | een dikke alledaagse [niet mooie; niet aantrekkelijkuitziende] vrouw; (een masker of beeldje van) een vrouw met dikke wangen en een platte neus |
oobanyaki-大判焼き | dikke pannenkoek gevuld met zoete bonenpasta |
ookina-大きな | groot; dik; breed; lijvig |
otafuku-お多福 | een dikke alledaagse [niet mooie; niet aantrekkelijkuitziende] vrouw; (een masker of beeldje van) een vrouw met dikke wangen en een platte neus |
oyakodonburi-親子丼 | een kom rijst geserveerd met een soort dikke soep van kip, ei, ui en paddenstoelen erover |
rasha-ラシャ | dikke wollen stof |
sakibutori-先太り | dikker uitlopend [toelopend] |
sekkyō-説教 | preek; prediking |
sekkyōsha-説教者 | preker; prediker |
seppō-説法 | preek; leerrede; prediking |
shikishi-色紙 | een mooi [versierd] dik papier [karton] om op te kalligraferen |
shikku-シック | dik |
taihaku-太白 | dik witzijden garen |
taikobara-太鼓腹 | dikke buik (lett. een buik als een trommel) |
toku-説く | prediken; verkondigen; onderwijzen; pleiten |
tsujiseppō-辻説法 | straatprediking |
udon-饂飩 | udon (dikke tarwenoedels) |
zunguri-ずんぐり | (onomatopee) (kort en) dik; gedrongen; gezet; mollig |
zūtai-図体 | (groot; dik; zwaar) lichaam [postuur] |