Kruisverwijzing
vlees
lemma | meaning |
---|---|
aburami-脂身 | vet; vet vlees |
aburimono-炙り物 | etenswaar (zoals vis, vlees) geroosterd boven een vuur |
aibiki-合い挽き | half-om-half (rundvlees en varkensvlees gemengd) |
akami-赤身 | mager vlees of vis (met weinig vet) |
akujiki-悪食 | het eten van vlees, hetgeen volgens het Boeddhistische geloof verboden is |
akumonogui-悪物食い | het eten van vlees, hetgeen volgens het Boeddhistische geloof verboden is |
amani-甘煮 | voedsel (vis, vlees, groenten, e.a.) gekookt met suiker of mirin |
aomi-青身 | het blauwachtige deel [vlees] van vissen |
aoyagi-青柳 | het vlees van een schelpdier, de stevige strandschelp bakagai (Mactra chinensis) |
asade-浅手 | klein wondje; vleeswond |
baniku-馬肉 | paardenvlees |
baraniku-肋肉 | ribstuk zonder bot (m.n. van varkens- of rundvlees); uitgebeend ribstuk |
bibinba-ビビンバ | Koreaans gerecht van rundvlees, groenten en rijst |
bīfu-ビーフ | rundvlees |
buta-豚 | varkensvlees |
butaniku-豚肉 | varkensvlees |
chāshū-チャーシュー | Char siu (Chinees gerecht van geroosterd varkensvlees) |
chikin-チキン | kippenvlees; kip |
chirudo・bīfu-チルド・ビーフ | gekoeld rundvlees |
choppu-チョップ | karbonade; kotelet (stuk vlees) |
chūniku-中肉 | vlees van middelmatige kwaliteit |
dorai・karē-ドライ・カレー | droge curry (een gerecht van gebakken vlees en groenten met kerrie, zonder toevoeging van water) |
engawa-縁側 | het (lekkere) vlees van de aanhechting van de vinnen van platvissen |
funiku-腐肉 | bedorven vlees |
guriru-グリル | (vlees)rooster |
gyoniku-魚肉 | vis(vlees) |
gyoniku-魚肉 | vis en vlees |
gyūnabe-牛鍋 | (oude term voor sukiyaki) Japanse eenpansgerecht (met o.a. rundvlees) |
gyūniku-牛肉 | rundvlees |
haguki-歯茎 | tandvlees |
haniku-歯肉 | tandvlees; gingiva |
hariharinabe-はりはり鍋 | Japanse stoofschotel met (mizuna) groente en vlees (oorspronkelijk walvisvlees) (harihari is een onomatopee voor het geluid van kauwen) |
hataki-叩き | fijngehakt vlees [vis] |
hayashiraisu-ハヤシライス | een Japans rijstgerecht in westerse stijl (met hachee van rundvlees) |
hikiniku-挽き肉 | gehakt (vlees) |
hire-ヒレ | filet (vlees; vis) |
honemi-骨身 | botten en vlees; het hele lichaam |
honenuki-骨抜き | het uitbenen [fileren] (van vlees); ontgraten (van vis) |
horumon-ホルモン | (in Kansai dialect) orgaanvlees, slachtafval van koeien of varkens |
howaito・mīto-ホワイト・ミート | (Eng.: white meat) wit vlees (b.v. van kip of kalf) |
ikimi-生き身 | verse vis; vers vlees |
kābingunaifu-カービングナイフ | vleesmes |
kamonanban-鴨南蛮 | een Japans gerecht van soep met soba of udon noedels, eendenvlees, en uien |
kaniku-果肉 | vruchtvlees |
karubi-カルビ | kalbi [galbi} vleesgerecht met runderrib (uit de Koreaanse keuken in Japan) |
katamari-塊 | kluit (aarde); brok; homp (vlees) |
kayaku-加薬 | ingrediënten (groenten en vlees) voor rijst- en noedelgerechten |
keiniku-鶏肉 | kippenvlees |
kirimi-切り身 | (afgesneden) stuk [plak] (vlees, vis, e.d.) |
kōrudo・mīto-コールド・ミート | koud vlees; vleeswaren |
koushiniku-仔牛肉 | kalfsvlees |
kunsei-燻製 | het roken (van vlees en vis) |
kuromi-黒身 | donkerrood vlees (van vis, zoals tonijn) |
mame-豆 | nieren (van dieren, in vleesgerecht) |
maruyaki-丸焼き | vlees dat in z'n geheel gebraden [geroosterd] is (b.v. een hele varken of kalkoen) |
maton-マトン | schapenvlees (Eng.: mutton) |
mazegohan-混ぜ御飯 | gekookte rijst vermengd met andere ingrediënten (b.v. groente en vlees) |
menchi-メンチ | gehakt; gemalen vlees |
menchikatsu-メンチカツ | vleeskroket |
mi-身 | hoofdonderdeel (bv. vlees zonder de botten, vat zonder de deksel) |
midiamu・rea-ミディアム・レア | (van vlees) halfrauw; kort gebakken |
minchi-ミンチ | gehakt; gemalen vlees |
minchi・pai-ミンチ・パイ | vleespastei; pastei gevuld met gehakt |
mīto-ミート | vlees |
mītosōsu-ミート・ソース | vleessaus |
namagusa-生臭 | vislucht; de stank van vis of vlees |
namagusai-生臭い | de geur [stank] van rauwe vis of vlees [bloed] |
nanbanni-南蛮煮 | een schotel [gerecht] van gekookte groente met vis, vlees of gevogelte |
nigirimeshi-握り飯 | een rijstbal (die kan gevuld zijn met vlees, vis, of groente); een onigiri |
niku-肉 | vlees |
niku-肉 | vruchtvlees; moes |
nikudango-肉団子 | gehaktbal; vleesballetje |
nikugyū-肉牛 | vleesrund; slachtvee |
nikuhen-肉片 | stuk [lap] vlees |
nikuiro-肉色 | huidkleur; vleeskleur |
nikujaga-肉じゃが | Japans stoofgerecht (met vlees, aardappelen en soms ook groenten ) |
nikujiki-肉食 | het eten van vlees; carnivoor |
nikujū-肉汁 | (vlees)bouillon; vleessoep |
nikujū-肉汁 | jus; vleessap |
nikukoppun-肉骨粉 | diermeel (van vlees en botten) |
nikumanjū-肉饅頭 | gestoomd broodje met vleesvulling |
nikurui-肉類 | (soorten) vlees |
nikuryōri-肉料理 | vleesgerecht |
nikushitsu-肉質 | vleeskwaliteit |
nikushoku-肉食 | het eten van vlees; carnivoor |
nikushokudōbutsu-肉食動物 | carnivoor; vleeseter |
nikushokujū-肉食獣 | carnivoor; vleeseter |
nikuyōshu-肉用種 | slachtvee; dier gefokt voor het vlees |
nikuzuki-肉付き | vlezig [vet] zijn; vlees aan het lichaam hebben |
nukuhikiki-肉挽き機 | vleesmolen; gehaktmolen |
okonomiyaki-お好み焼き | Japanse pannenkoek, gebakken op een grillplaat, met groenten, vlees of vis naar keuze |
oogiri-大切り | een groot stuk (b.v. vlees) |
pikata-ピカタ | een Italiaans gerecht van plakjes kalfsvlees of kip (in een saus met citroensap, boter en kappertjes) |
pōku-ポーク | varkensvlees |
ramu-ラム | lam; lamsvlees; lamswol |
ranpu-ランプ | achterdeel (dieren); lende (vlees, b.v. biefstuk) |
rea-レア | (van vlees) halfrauw; kort gebakken; saignant |
ribu・rōsu-リブ・ロース | vlees (rib-eye) aan een bot (Eng.: rib roast) |
rōsu-ロース | (Eng. roast) braadstuk; een stuk geroosterd vlees; (mager) vlees dat geschikt is om te roosteren [grillen] |
sabaku-捌く | (vlees, vis, etc.) fileren; in stukken snijden |
shabushabu-しゃぶしゃぶ | Japans gerecht (aan tafel geserveerd waarbij plakjes vlees met eetstokjes door een pan met bouillon en groenten worden gehaald) |
shigin-歯齦 | tandvlees |
shikaniku-鹿肉 | hertenvlees |
shiniku-歯肉 | tandvlees; gingiva |
shiniku-死肉 | vlees van een kadaver [karkas] |
shinikuen-歯肉炎 | gingivitis; tandvleesontsteking |
shiru-汁 | soep; bouillon; vleesnat; jus |
shishikababu-シシカバブ | shish kebab, een Turks [Perzisch] gerecht (gegrild vlees op een spies) |
shishūbyō-歯周病 | parodontitis (bacteriële infectie in tandvlees) |
shokuniku-食肉 | consumptievlees |
shokuniku-食肉 | het eten van vlees |
shokunikushokubutsu-食肉植物 | vleesetende plant |
shūmai-シューマイ | Chinese gestoomde dumplings gevuld met vlees |
subuta-酢豚 | zoetzuur varkensvlees; varkensvlees in zoetzure saus |
suizō-膵臓 | pancreas; alvleesklier |
suizōen-膵臓炎 | alvleesklierontsteking; pancreatitis |
sukiyaki-鋤焼き | sukiyaki, een Japans eenpansgerecht (met o.a. rundvlees) |
sutēki-ステーキ | biefstuk; lap vlees |
suzumeyaki-雀焼き | een gerecht van gegrilde mussenvlees |
tan-タン | tong (vleesgerecht, zoals ossentong) |
tanmen-タンメン | Chinese noedelsoep met roergebakken vlees en groenten |
tendāroin-テンダーロイン | (rundvlees) ossenhaas; lendenbiefstuk |
teriyaki-照り焼き | teriyaki: gegrilde vis of vlees in gezoete sojasaus |
tonniku-豚肉 | varkensvlees |
torimuneniku-鶏胸肉 | kippenborst (vlees) |
toriniku-鶏肉 | kippenvlees |
toro-とろ | het (halfvette) vlees van de blauwvintonijn |
tosatsu-屠殺 | het slachten van dieren (voor vlees) |
tsukudani-佃煮 | zeevruchten, vlees of zeewier gekookt in sojasaus en mirin |
uerudan-ウエルダン | doorbakken (van vlees) |
yakibuta-焼き豚 | gegrild [geroosterd] varkensvlees |
yakigushi-焼き串 | vleespin; spies; spit |
yakimono-焼き物 | gegrild gerecht (vis, vlees, etc.) |
yakiniku-焼き肉 | (op houtskool) gegrild vlees |
yamakujira-山鯨 | wild zwijnenvlees |
yukke-ユッケ | Koreaans rauw vleesgerecht (tartaar) |
zeiniku-贅肉 | overtollig [teveel] vlees [vet] |
zōmotsu-臓物 | (voor consumptie) orgaanvlees [ingewanden] (van dieren) |