slaap1 / slaap ( de (m) | znw | g.m.v. )
1眠り; 睡眠 [(het slapen)]
2目糞; 目脂 [(afscheiding uit de ogen)]
Kruisverwijzing
slaap
lemma | meaning |
---|---|
anmin-安眠 | goede [rustige; diepe] slaap |
bakusui-爆睡 | diepe slaap |
beddotaun-ベッドタウン | slaapstad |
dōmitorī-ドーミトリー | slaapzaal |
eimin-永眠 | eeuwige slaap; dood |
eisei-永逝 | het sterven; de dood; de eeuwige slaap |
ettō-越冬 | winterslaap |
fushido-臥所 | slaapplek; slaapkamer |
fuyugomori-冬籠り | winterslaap; binnen blijven in de winter |
gyoshin-御寝 | (beleefd woord) de slaap van een hooggeplaatste persoon |
hirune-昼寝 | middagdutje; middagslaapje; siësta |
igitanai-寝穢い | in een diepe slaap zijn; vast slapend zijn |
inemuri-居眠り | het (zittend) in slaap vallen; indutten; indommelen; knikkebollen |
jukusui-熟睡 | diepe [vaste] slaap |
jukusuisuru-熟睡する | in (een diepe) slaap vallen |
kamin-仮眠 | dutje; hazenslaapje; tukje |
kamin-夏眠 | zomerslaap; estivatie |
kaminsuru-仮眠する | dutten; een dutje [hazenslaapje; tukje] doen |
kanashibari-金縛り | slaapverlamming |
kāten・rekuchā-カーテン・レクチャー | bedsermoen; gordijnpreek (terechtwijzing van een vrouw aan haar man in de slaapkamer) |
kā・torein-カー・トレイン | autotrein; autoslaaptrein |
keibō-閨房 | slaapkamer; vrouwenvertrek; boudoir |
komekami-顳顬 | slaap (zijkant van het voorhoofd) |
kūkei-空閨 | eenzame slaapkamer, lege slaapkamer (als je geen partner meer hebt) |
kyūmin-休眠 | ruststadium; slaaptoestand |
madoromu-微睡む | in slaap vallen; wegdoezelen |
manjirito-まんじりと | met heel weinig slaap |
mayujiri-眉尻 | het uiteinde van de wenkbrauw dichtbij de slaap |
mekuso-目糞 | slaap (afscheiding uit de ogen) |
meyani-目脂 | slaap (afscheiding uit de ogen) |
naitokyappu-ナイトキャップ | slaapmutsje; drankje voor het naar bed gaan |
natsuyase-夏痩せ | gewichtsverlies in de warme zomer (door gebrek aan eetlust, slaap, e.d.); afvallen in de zomer wanneer het warm [heet] is |
ne-寝 | slaap |
nease-寝汗 | nachtzweet; transpiratie tijdens de slaap |
nebie-寝冷え | kou (gevat tijdens het slapen); koud geworden tijdens de slaap |
nebiesuru-寝冷えする | kou vatten tijdens het slapen; koud worden tijdens de slaap |
nebō-寝坊 | iemand die laat opstaat; slaapkop |
nebokeru-寝惚ける | nog half in slaap [amper wakker] zijn |
nebosuke-寝坊助 | iemand die veel slaapt [zich verslaapt]; slaapkop |
nebukuro-寝袋 | slaapzak |
nebusoku-寝不足 | slaapgebrek |
nedame-寝溜め | het inhalen van slaap; extra veel slapen |
nedo-寝所 | slaapkamer; slaapplaats |
nedoko-寝所 | slaapkamer; slaapplaats |
nedokoro-寝所 | slaapkamer; slaapplaats |
negao-寝顔 | gelaatsuitdrukking van een slaper [iemand die slaapt] |
negoto-寝言 | het praten in je slaap |
neguse-寝癖 | slaapgedrag; slaapgewoonte; veel bewegingen tijdens de slaap |
neiru-寝入る | in slaap vallen; in diepe slaap zijn |
nemimi-寝耳 | geluiden die je hoort terwijl je slaapt |
nemuraseru-眠らせる | (fig.) in slaap brengen; doden; vermoorden |
nemurasu-眠らす | (fig.) in slaap brengen; doden; vermoorden |
nemuri-眠り | slaap; het slapen |
nemurigusuri-眠り薬 | slaapmiddel |
nenne-ねんね | (kindertaal) een slaapje [slapie-slapie] doen |
nenneko-ねんねこ | (kindertaal) een slaapje [slapie-slapie] doen |
nerukohasodatsu-寝る子は育つ | Een kind dat goed slaapt, groeit goed. |
neshizumaru-寝静まる | in slaap vallen; in (een diepe) slaap zijn |
nesobireru-寝そびれる | niet in slaap kunnen vallen; wakker liggen |
netsuku-寝つく | in slaap vallen |
netsuku-寝付く | in slaap vallen; naar bed gaan |
rakune-楽寝 | verkwikkende rust of slaap |
remusuimin-レム睡眠 | remslaap |
ryōsha-寮舎 | slaapzaal |
saiminzai-催眠剤 | slaapmiddel; narcoticum; hypnoticum |
sasupendo-サスペンド | (computer) stand-by; slaap |
shahi-舎費 | onderhoudskosten van een slaapzaal, die de bewoners moeten betalen |
shin-寝 | (in kanji combinaties) slaap; slapen |
shinden-寝殿 | woonhuis (van een paleis); slaapvertrek (van de keizer) |
shinjo-寝所 | slaapkamer; slaapplaats |
shinshitsu-寝室 | slaapkamer |
shunmin-春眠 | lenteslaap; diepe slaap (in de lange lentenacht) |
shurafu-シュラフ | slaapzak |
shurafuzakku-シュラフザック | slaapzak |
shūshinjikan-就寝時間 | bedtijd; tijd om naar bed te gaan; slaaptijd |
sokutō-側頭 | slaap (zijkant van voorhoofd) |
sorane-空寝 | net doen alsof je slaapt; zich slapende houden |
soraneiri-空寝入り | net doen alsof je slaapt; zich slapende houden |
suimin-睡眠 | slaap; het slapen |
suiminsenmon'i-睡眠専門医 | somnoloog; slaapspecialist |
suiminshōgai-睡眠障害 | slaapstoornis |
suiminyaku-睡眠薬 | slaappil; slaapmedicatie |
suimin'igaku-睡眠医学 | slaapgeneeskunde |
surīpingu・baggu-スリーピング・バッグ | slaapzak |
tanukineiri-狸寝入り | net doen alsof je slaapt; zich slapende houden |
tōmin-冬眠 | winterslaap; hibernatie |
utoutosuru-うとうとする | (onomatopee) (weg) dutten; soezen; (in) dommelen; een hazenslaapje doen; sluimeren |
yasudomari-安泊まり | een goedkope slaapplaats (hotelletje, herberg, e.d.) |
yasui-安寝 | (lit.) een rustige [vredige] slaap; vast in slaap zijn |
yumeutsutsu-夢現 | half in slaap [ tussen slapen en wakker] zijn; tussen droom en werkelijkheid |