ながら nagara
1 (gevoegd achter een ww. geeft het aan een gelijktijdigheid van meerdere handelingen) terwijl; onder het...; al ...nde
ラジオを聞きながら、仕事をする。
Ik werk terwijl ik naar de radio luister.
寝ながら本を読む
in bed (liggend) een boek lezen
2 (gevoegd achter een zn., bijw. of adj. geeft het aan een tegenstelling) hoewel; ondanks; niettegenstaande
悪口を言われながら、少しも怒らない。
Hoewel ik word uitgescholden [belasterd], ben ik helemaal niet boos.
若いながら気がきいている。
Hoewel hij jong is, is hij erg knap [kundig].
3 (gevoegd achter een zn., bijw. of adj. geeft het een situatie aan) zo (zijnde); aldus; (zo)als
いつもながらの事だ。
Het is net als altijd.
立ちながら握り飯をほおばる
staande een rijstbal naar binnen werken
4 (gevoegd achter een zn. of bijw.) alles; allen; allebei (tegelijk); geheel; totaal; compleet
リンゴを皮ながらかじって食べる
een appel met schil en al [zonder te schillen] opeten