合う au
1 bij elkaar komen; samensmelten
いくつもの川が合って大河となる。
Verschillende rivieren vloeien samen tot één grote rivier.
Verschillende rivieren vloeien samen tot één grote rivier.
視線が合う
elkaars blik vangen
elkaars blik vangen
2 corresponderen; passen
足に合わない靴
schoenen die niet de juiste maat zijn
schoenen die niet de juiste maat zijn
3 overeenstemmen; harmoniëren; bij elkaar passen
ネクタイが服の色に合う。
De das past bij de kleur van de kleding.
De das past bij de kleur van de kleding.
口に合う
in de smaak vallen; lekker vinden
in de smaak vallen; lekker vinden
4 opbrengen wat werd verwacht; een goede investering blijken te zijn
そう安く売っては合わない。
Als je het zo goedkoop verkoopt loont het niet.
Als je het zo goedkoop verkoopt loont het niet.
割に合わない仕事
werk dat de (investering van) tijd en energie niet waard is
werk dat de (investering van) tijd en energie niet waard is
5 overeenkomen; eens zijn (met iem.).
彼とは話がよく合う。
Met hem kan ik het vaak eens zijn. [Met hem kan ik goed praten.]
Met hem kan ik het vaak eens zijn. [Met hem kan ik goed praten.]
意見が合わない
het niet met iem. eens zijn
het niet met iem. eens zijn
6 aan de standaard voldoen; aan criteria voldoen
計算が合う。
De berekeningen kloppen.
De berekeningen kloppen.
答えが合わない。
Het antwoord komt niet overeen met wat het hoort te zijn.
Het antwoord komt niet overeen met wat het hoort te zijn.
時計の針を合わせる
de (wijzers van de) klok gelijk zetten
de (wijzers van de) klok gelijk zetten
7 logisch zijn
Spreekwoord(en)/gezegde(s)
合うも不思議合わぬも不思議。
Voorspellingen komen soms uit, en soms ook niet.
Voorspellingen komen soms uit, en soms ook niet.