残す(遺す) nokosu
1 iets [iem.] achterlaten; laten liggen [staan]
病人を残して出かけた。
Ik liet de zieke (alleen) achter en vertrok.
Ik liet de zieke (alleen) achter en vertrok.
現場に指紋を残す
ergens een vingerafdruk op achterlaten
ergens een vingerafdruk op achterlaten
置き手紙を残す
een briefje achterlaten
een briefje achterlaten
仕事を残す
werk (onafgemaakt) laten liggen
werk (onafgemaakt) laten liggen
2 bewaren; (be)houden; overhouden; achterhouden
宿題を忘れた生徒だけ残して勉強させる。
Alleen de studenten die hun huiswerk niet hadden gemaakt laat ik nablijven om te studeren.
Alleen de studenten die hun huiswerk niet hadden gemaakt laat ik nablijven om te studeren.
食物を残す
eten bewaren
eten bewaren
3 (na de dood) nalaten
虎は死して皮を残す。
Wanneer een tijger sterft laat hij een fraai tijgervel achter.
Wanneer een tijger sterft laat hij een fraai tijgervel achter.
数々の名曲を残す
vele fraaie muziekstukken nalaten
vele fraaie muziekstukken nalaten