Kruisverwijzing
moer
| lemma | meaning |
|---|---|
| ahōbarai-阿呆払い | een straf voor een samoerai in de Edo periode: zijn 2 zwaarden werden afgepakt (of hij werd uitgekleed), waarna hij werd verjaagd |
| ando-安堵 | erkenning van het recht op grondbezit van een samoerai (door een shogun of een feodale heer) |
| azumaebisu-東夷 | ruige krijger [samoerai] uit Oost-Japan |
| buke-武家 | krijgsadel; krijgselite; samoerai clan [familie] |
| bumon-武門 | familie [clan] van krijgslieden [strijders; samoerai] |
| bushi-武士 | samoerai |
| bushidō-武士道 | de samoerai erecode |
| chishō-池沼 | vijver [meertje] en moeras |
| choshi-楮紙 | een soort Japans papier (washi) gemaakt van de vezels uit de schors van de papiermoerbeiboom |
| dappan-脱藩 | het verlaten van een clan door een samoerai (die daarna een rōnin (samoerai zonder heer) werd) |
| dokudami-毒だみ | moerasanemoon (Houttuynia cordata) |
| fukaamigasa-深編み笠 | gevlochten kegelvormig hoofddeksel (dat deels het gezicht verborg, en werd gedragen door samoerai en komuso) |
| gayagaya-がやがや | (onomatopee) luidruchtig; rumoerig; geroezemoes; geklets; gelach |
| gogatsuningyō-五月人形 | een (samoerai) pop die wordt uitgestald in mei ter gelegenheid van het kinderfestival van jongens |
| hamaogi-浜荻 | prachtriet [Amoer-zilvergras] dat langs het strand groeit |
| hatasashimono-旗指物 | een kleine standaard met vlag, die vroeger door Japanse samoerai op de achterkant van het harnas werd gedragen tijdens het gevecht |
| hitatare-直垂 | traditionele Japanse kleding (oorspronkelijk de werkkleding van het gewone volk, later, vanaf de Muromachi periode, gedragen door de samoerai) |
| horo-幌 | een geweven strook stof, bevestigd aan de achterkant van een (samoerai) harnas of helm (als versiering of bescherming tegen verdwaalde pijlen) |
| horo-母衣 | geweven doek aan de achterkant van het harnas van een samoerai (als decoratie en als bescherming tegen verdwaalde pijlen) |
| isshokenmei-一所懸命 | in de middeleeuwen de plaats die samoerai kregen als thuishaven om te leven en te werken |
| kabura-鏑 | (afk. voor) een pijl met een fluitje aan de pijlpunt, dat geluid maakt als de pijl wordt afgeschoten; werd gebruikt door samoerai in het feodale Japan |
| kaburaya-鏑矢 | een pijl waar aan de punt een fluitje is bevestigd (dat geluid maakt als de pijl wordt afgeschoten; werd gebruikt door samoerai in het feodale Japan) |
| kachi-徒 | (arch.) voetsoldaat; samoerai te voet |
| kamabisushii-囂しい | luid; luidruchtig; rumoerig; lawaaiig |
| kamishimo-裃 | samoeraikostuum (oude ceremoniële dracht) |
| kashoku-家職 | een familielid (van samoerai, van adel, of van een rijke familie), dat verantwoordelijk is voor huishoudelijke zaken |
| ken-喧 | (in kanji combinaties) luidruchtig; lawaaierig; lawaaiig rumoerig |
| kinchō-金打 | een plechtige belofte [eed] (afgelegd door samoerai met hun zwaarden tegen elkaar gedrukt, en door vrouwen met spiegels) |
| kinkakushi-金隠し | (samoerai) harnasstuk (aan de voorkant, over de dijbenen) |
| kishi-騎士 | een samoerai op een paard; een cavalerist |
| kobushi-古武士 | samoerai; feodale krijger |
| kōzo-楮 | Japanse papiermoerbei (boom, Broussonetia kazinoki × B. papyrifera; de schors is de grondstof voor Japans papier) |
| kōzogami-楮紙 | een soort Japans papier (washi) gemaakt van de vezels uit de schors van de papiermoerbeiboom |
| kunigarō-国家老 | hooggeplaatste samoerai-ambtenaar in dienst van een daimyō (die in diens afwezigheid het domein beheert) |
| kuwa-桑 | moerbeiboom ((Morus alba)) |
| mararia-マラリア | malaria; moeraskoorts |
| marishiten-摩利支天 | Marīci, een boeddhistische godheid (m.n. de beschermgod van de samoerai) |
| meneji-雌螺子 | (schroef)moer (die op een (schroef)bout gedraaid kan worden) |
| meshiudo-囚人 | samoerai-concubine |
| meshūdo-召人 | samoerai-concubine |
| mizubashō-水芭蕉 | Moerasaronskelk (Lysichiton camtschatcensis) |
| monkī-モンキー | verstelbare moersleutel |
| monkī・renchi-モンキー・レンチ | verstelbare moersleutel |
| monkī・supana-モンキー・スパナ | verstelbare moersleutel |
| namazu-鯰 | meerval (m.n. de Amoermeerval, Silurus asotus) |
| nanori-名乗り | naam na het bereiken van volwassenheid bij adelijke en samoerai families |
| natto-ナット | moer |
| nattsu-ナッツ | moeren |
| nihon-二本 | de twee zwaarden van een samoerai (een lange en een korte) |
| nihonzashi-二本差し | een benaming voor een samoerai (die beide zwaarden vasthoudt) |
| ninjutsu-忍術 | (één van de tactieken van ninja's tijdens de samoerai periode) een vorm van spionage (door het gebruik van vermommingen, trucs, e.d.) |
| nobushi-野武士 | (in de middeleeuwen) boeren die (in groepen) verslagen samoerai aanvielen en zich hun uitrustingen, etc. toeëigenden |
| numa-沼 | moeras; drasland |
| numachi-沼地 | moerasgrond; moerasachtig gebied |
| ochimusha-落ち武者 | een verslagen strijder [samoerai] op de vlucht |
| ogi-荻 | prachtriet; Amoer-zilvergras (Miscanthus sacchariflorus) |
| oneji-雄螺子 | schroefbout (bout met schroefdraad waarop een moer geschroefd kan worden) |
| raden-螺鈿 | raden, de techniek van het inleggen van dunne lagen parelmoer (b.v. in lakwerk) |
| rokkunatto-ロックナット | contramoer |
| roku-禄 | leengoed; leen (b.v. van een samoerai) |
| rokumai-禄米 | toelage in rijst; rijstvergoeding (voor samoerai) |
| rōnin-浪人 | een samoerai zonder meester [leenheer] |
| rōshi-浪士 | een samoerai zonder meester [leenheer] |
| ryanko-両個 | (een denigrerende term voor) een samoerai (met twee zwaarden) |
| sage-下げ | (afk. voor) (van samoerai) koord om de zwaardschede aan de obi te bevestigen |
| sageo-下げ緒 | (van samoerai) koord om de zwaardschede aan de obi te bevestigen |
| saihai-采配 | een staf [scepter] als teken van rang (zoals van die van de samoerai-commandanten in het feodale Japan) |
| sakekasu-酒粕 | wijnmoer; droesem van wijn |
| samurai-侍 | samoerai; strijder |
| sanpatsudattōrei -散髪脱刀令 | (Meiji) proclamatie in 1871, ter afschaffing van de klassieke haardracht van de samoerai en een verbod op het publiekelijk dragen van zwaarden |
| sashizoe-差し添え | een kort zwaard (dat samen met een groot zwaard door de samoerai werd gedragen) |
| sawagu-騒ぐ | lawaai [kabaal] maken; rumoerig zijn |
| shibun-士分 | rang [status; klasse] van samoerai |
| shidō-士道 | krijgseer; ridderlijkheid; gedragscode van de samoerai |
| shijin-士人 | samoerai |
| shikon-士魂 | de ziel van een samoerai |
| shikoro-錏 | nekbeschermende delen [platen] van een Japanse samoeraihelm |
| shimin-士民 | de samoerai (klasse) en het gewone volk [de burgerbevolking] |
| shinjusō-真珠層 | parelmoer; paarlemoer |
| shinōkōshō-士農工商 | de vier klassen van het feodale Japan, krijgers [samoerai], boeren, ambachtslieden en handelaren |
| shitchi-湿地 | moeras; moerasland; drasland; drassig gebied; drassige grond |
| shitsugen-湿原 | moeras(land) |
| shizoku-士族 | (in 1947 afgeschaft als stand of rang) samoerai-familie(lid); afstamming van een samoerai-familie |
| shōki-沼気 | moerasgas; methaan |
| shōtaku-沼沢 | moeras |
| shōtakuchi-沼沢地 | moerasland |
| sōden-桑田 | moerbeiboomgaard; moerbeiplantage |
| sumi-隅 | (afk. voor) (Edo periode) kapsel voor jonge samoerai (met de zijkanten van de haarlijn van de pony in hoeken ingeschoren) |
| sumimaegami-角前髪 | (Edo periode) kapsel voor jonge samoerai (met de zijkanten van de haarlijn van de pony in hoeken ingeschoren) |
| suō-素襖 | ceremonieel gewaad van lagere samoerai |
| supana-スパナ | moersleutel; schroefsleutel |
| tachimochi-太刀持ち | (bij samoerai) zwaarddrager |
| taiga-タイガ | moerassig naaldwoud; boreaal woud |
| tsumaminatto-つまみナット | vleugelmoer |
| wakatō-若党 | (Edo periode) jonge volgeling van een samoerai |
| yakamashii-喧しい | luidruchtig; lawaaierig; rumoerig |
| yashikibōkō-屋敷奉公 | huisbediende [dienaar] van een feodale heer [samoerai] |
| yashikizutome-屋敷勤め | huisbediende [dienaar] van een feodale heer [samoerai] |
| yassamossa-やっさもっさ | kabaal; rumoer; herrie; gedruis; opschudding |
| yoriki-与力 | een samoerai van lagere rang (assistent van een militaire aanvoerder) (Muromachi periode) |
| yumiya-弓矢 | samoerai |
| zōritori-草履取り | knecht (van samoerai) belast met schoeisel |