amakuchi-甘口 | van zoet houden; een zoetekauw zijn |
amatō-甘党 | een snoeper; iem. die van snoepen houdt; zoetekauw; iem. die geen alcohol drinkt |
chūingamu-チューインガム | kauwgom; kauwgum |
hansū-反芻 | het herkauwen (zowel letterlijk als figuurlijk) |
hansūdōbutsu-反芻動物 | herkauwer |
hansūsuru-反芻する | herkauwen (fig.); lang nadenken (over iets) |
hansūsuru-反芻する | herkauwen (lett., van dieren) |
hariharinabe-はりはり鍋 | Japanse stoofschotel met (mizuna) groente en vlees (oorspronkelijk walvisvlees) (harihari is een onomatopee voor het geluid van kauwen) |
kamikudaku-噛み砕く | kauwen; knagen |
kamishimeru-噛み締める | hard [langzaam] kauwen (op) |
kamitabako-噛み煙草 | pruimtabak; kauwtabak |
kamu-噛む | bijten; kauwen |
karasu-烏 | kraai; kauw |
marunomi-丸呑み | iets heel doorslikken (zonder te kauwen) |
mogumogu-もぐもぐ | (onomatopee) mompelend; kauwend; knabbelend; kronkelend |
mogumogusuru-もぐもぐする | (onomatopee) mompelen; kauwen; knabbelen; kronkelen |
nikochingamu-ニコチンガム | nicotinekauwgum |
soshaku-咀嚼 | het kauwen |
soshakusuru-咀嚼する | kauwen |
utō-右党 | een snoeper; iem. die van snoepen houdt; zoetekauw; iem. die geen alcohol drinkt |