fukujū-服従 | gehoorzaamheid |
futei-不逞 | ongehoorzaamheid; insubordinatie; opstandigheid |
hankō-反抗 | opstand; weerstand; verzet; insubordinatie; ongehoorzaamheid |
hankōteki-反抗的 | opstandig; vijandig; ongehoorzaam |
hiri-非理 | onredelijk; ongehoorzaam; onlogisch; absurd |
hō-奉 | (in combinatie met andere karakters) toewijding; offer; eerbied; gehoorzaamheid |
ihai-違背 | ongehoorzaamheid |
jūjun-従順 | gehoorzaamheid; volgzaamheid |
jūjun-柔順 | gehoorzaam [volgzaam; zachtmoedig] zijn |
jungyaku-順逆 | gehoorzaamheid en ongehoorzaamheid; loyaliteit en verraad |
junpō-遵奉 | gehoorzaamheid; inachtneming [naleving] van voorschriften [regels] |
junshu-遵守 | naleving; inachtneming; eerbiediging; gehoorzaamheid |
kōkō-孝行 | (Confucianisme) trouw en gehoorzaamheid (van kinderen) aan hun ouders (of andere oudere familieleden) |
kōtei-孝悌 | (confucianisme) eerbied voor ouderen; kinderlijke gehoorzaamheid; vroomheid; broederliefde |
kyokuji-曲事 | ongehoorzaamheid (aan de wet); straf voor ongehoorzaamheid |
otonashii-大人しい | rustig; stil; gehoorzaam; volgzaam; braaf; beleefd; fatsoenlijk |
sunao-素直 | mildheid; zachtaardigheid; gehoorzaamheid |
wagamama-我が儘 | egoïsme; zelfzuchtigheid; ongehoorzaamheid |
zuijun-随順 | nederige gehoorzaamheid; onderdanigheid |