| akinoōgi-秋の扇 | herfstwaaier, metafoor voor een vrouw die de genegenheid of interesse van een man heeft verloren (uit een oud Chinees verhaal) |
| akinoōgi-秋の扇 | een waaier die niet meer wordt gebruikt wanneer het herfst wordt |
| aogu-扇ぐ | waaieren; aanwakkeren (van vuur) |
| birō-檳榔 | Chinese schermpalm [waaierpalm] (Livistona chinensis) |
| chūkei-中啓 | een traditionele opvouwbare waaier, die lijkt op een ginkoblad |
| furea-フレア | (van kleding) het klokken; uitwaaieren |
| hakusen-白扇 | een witte waaier |
| hatafuri-旗振り | vlaggenzwaaier; starter (bij sport) |
| hatafuriyaku-旗振り役 | vlaggenzwaaier; starter (bij sport) |
| karotōsen-夏炉冬扇 | iets dat nutteloos is, zoals een haard in de zomer of een waaier in de winter |
| ken-喧 | (in kanji combinaties) luidruchtig; lawaaierig; lawaaiig rumoerig |
| ōgi-扇 | (dichtvouwbare) waaier |
| roshutsukyō-露出狂 | exhibitionist; potloodventer; vaandelzwaaier |
| sensu-扇子 | waaier |
| suehiro-末広 | (ceremoniële) waaier |
| suehirogari-末広がり | (ceremoniële) waaier |
| uchiwa-団扇 | papieren waaier (onopvouwbaar) |
| urusai-煩い | lawaaierig; luidruchtig |
| yakamashii-喧しい | luidruchtig; lawaaierig; rumoerig |
| zawameku-ざわめく | (onomatopee) luidruchtig [lawaaierig] zijn; commotie veroorzaken; ritselen (van bladeren) |
| zawatsuku-ざわつく | (onomatopee) luidruchtig [lawaaierig; onrustig] zijn; ritselen (van bladeren); rillen |
| zawazawa-ざわざわ | (onomatopee) luidruchtig; lawaaierig; onrustig; geritsel (van bladeren); rillerig |
| zawazawasuru-ざわざわする | (onomatopee) luidruchtig [lawaaierig] zijn; commotie veroorzaken; ritselen (van bladeren); rillen; bibberen |