| byakugō-白毫 | krul wit haar op het voorhoofd van de Boeddha; een van de tweeëndertig lakshana’s |
| hachimaki-鉢巻き | hoofdband; voorhoofdsband (een reep stof om het voorhoofd geknoopt, vaak als symbool van inspanning en moed) |
| hageagaru-禿げ上がる | een terugwijkende haarlijn krijgen; kaal (vanaf het voorhoofd) worden |
| hikimayu-引眉 | de natuurlijke wenkbrauwen verwijderen, en dan wenkbrauwen op het voorhoofd tekenen (Pre-modern Japan, m.n. in de Heian periode, 794-1185) |
| hitai-額 | het voorhoofd |
| komekami-顳顬 | slaap (zijkant van het voorhoofd) |
| makkō-真っ向 | voorhoofd |
| miken-眉間 | ruimte tussen de wenkbrauwen; glabella (midden van het voorhoofd vlak boven de neus) |
| mukōkizu-向こう傷 | wond op iemands voorhoofd [gezicht; voorkant] |
| nukeagaru-抜け上がる | terugtrekken van de haarlijn; kaal worden vanaf het voorhoofd |
| odeko-おでこ | het voorhoofd |
| saizuchiatama-才槌頭 | een op een hamer lijkend hoofd (voorhoofd en achterhoofd steken uit) |
| sansai-三才 | (in fysionomie) voorhoofd, kin en neus |
| sokutō-側頭 | slaap (zijkant van voorhoofd) |
| zengaku-前額 | het voorhoofd |
| zentō-前頭 | voorhoofd |
| zentobu-前頭部 | voorhoofd; voorkant |
| zentōdō-前頭洞 | voorhoofdsholte |
| zentōkotsu-前頭骨 | voorhoofdsbeen (os frontale) |
| zentōyō-前頭葉 | voorhoofdskwab (lobus frontalis) |