akkōzōgon-悪口雑言 | gevloek; schelden; verbaal geweld; afgeven op; schadelijke roddels |
bachi-罰 | vloek |
bachiatari-罰当たり | zondig [vervloekt; ondankbaar] zijn |
dokuzuku-毒突く | (ver)vloeken; (uit)schelden |
itchōisseki-一朝一夕 | in korte tijd; in een vloek en een zucht; in één dag |
jinkusu-ジンクス | vloek; ongeluksbode |
jubaku-呪縛 | bezwering; betovering; vervloeking |
majinai-呪い | bezwering; vloek |
noroi-呪い | vloek; verwensing; vervloeking |
tataru-祟る | vervloeken; een vloek [magische spreuk] uitspreken |