| debaru-出張る | uitsteken; naar buiten steken; uitpuilen |
| fukuramu-膨らむ | uitpuilen; uitzetten; (in volume) toenemen; uitbreiden |
| hamidasu-食み出す | (ergens) uitsteken, (ergens) uitpuilen; tevoorschijn komen |
| hanamagari-鼻曲がり | mannelijke zalm met een uitpuilende snuit tijdens het voortplantingsseizoen |
| mokkori-もっこり | het uitpuilen [opbollen] van iets uit kleding of zakken |
| mokkori-もっこり | het uitpuilen [opbollen] van een broek door een erectie |
| tobideru-飛び出る | (er) uitsteken; uitpuilen; uitspringen |
| tosshutsusuru-突出する | uitsteken; uitpuilen |