| aodachi-青立ち | rijstaren die geen vrucht dragen |
| chūshi-注視 | observatie; het observeren [gadeslaan] [staren]; gestaar |
| chūshisuru-注視する | iets observeren; iets gadeslaan; ergens naar staren |
| gyōshi-凝視 | starende blik |
| gyōshisuru-凝視する | staren; turen; nauwkeurig bekijken |
| jirojiro-じろじろ | (onomatopee) starend; nauwkeurig bekijkend |
| majimaji-まじまじ | (onomatopee) starend; (met de ogen); zonder te knipperen |
| miiru-見入る | bekijken; kijken [staren; turen] naar; gadeslaan; observeren |
| mikaesu-見返す | terugkijken; terug staren |
| mimamoru-見守る | goed [aandachtig] kijken; staren naar |
| misueru-見据える | (met een onbeweeglijke blik) staren [turen] (naar); de blik gevestigd houden (op) |
| mitsumeru-見つめる | (strak) staren [turen (naar) |
| miyaru-見遣る | kijken; staren; een blik werpen (op) |
| nirami-睨み | norse [dreigende; starende] blik |
| shigeshige-繁繁 | starend; strak (aankijken) |