haifuki-灰吹き | een bamboebuis waarin as en sigarettenpeuken gescheiden worden (door blazen) |
jidōhanbaiki-自動販売機 | (verkoop)automaat (blikjes, sigaretten, etc.) |
judōkitsuen-受動喫煙 | het meeroken; passief roken (de rook inhaleren van de sigaret, sigaar of pijp van een ander) |
kamimakitabako-紙巻煙草 | sigaret |
kāton-カートン | een slof sigaretten of sigaren; kartonnen grootverpakking met een aantal doosjes of pakjes bij elkaar |
kinguchi-金口 | gouden filter (van sigaret) |
kuchitsuki-口付き | filter van de sigaret |
kuchizamishii-口寂しい | (lett. eenzame mond) hongerig zijn; trek [zin] hebben (in eten, een sigaret, etc.) |
makitabako-巻き煙草 | (gerolde tabak) sigaret; sigaar |
mausupīsu-マウスピース | mondstuk (van een sigaret, e.d.) |
mini・sutā-ミニ・スター | mini-star (oud Japans sigarettenmerk) |
netabako-寝煙草 | het roken in bed; een sigaret die in bed wordt gerookt |
nōdōkitsuen-能動喫煙 | het actief roken (de rook inhaleren van je eigen sigaret, sigaar of pijp) |
nomu-飲む | (sigaretten; sigaren, etc.) roken |
poisute-ポイ捨て | het weggooien van (klein) afval op de openbare weg (b.v. van sigarettenpeuken, e.d.) |
shigaretto-シガレット | sigaret |
suigara-吸い殻 | sigarettenpeuk(je) |
suikuchi-吸い口 | mondstuk (van een sigaret, e.d.) |
suitsukeru-吸い付ける | zuigen; trekken; aantrekken (magneet); aansteken (sigaret) |
suitsuketabako-吸い付け煙草 | een al aangestoken sigaret (om aan iemand te geven) |
surotto・mashin-スロット・マシン | automaat (voor kaartjes, drank, sigaretten, etc.) |
tabako-煙草 | tabak; sigaret; sigaar |
tabakosen-煙草銭 | zakgeld; geld om sigaretten te kopen |
temaki-手巻き | met de hand gerold (sigaret, sushi, e.d.) |
yakekoge-焼け焦げ | brandgat (in kleding, door sigaret); schroeiplek |