辛さ tsurasa
1 pijn; leed; kwelling; narigheid; ongemak
私は、つらさに悲鳴を上げた。
Ik schreeuwde het uit van de pijn.
Ik schreeuwde het uit van de pijn.
彼は、日常生活のつらさをよく知っている。
Hij kende de ongemakken van het dagelijks leven maar al te goed.
Hij kende de ongemakken van het dagelijks leven maar al te goed.