かれ kare
1 hij
あの少年は誰彼無しに話し掛ける。
Die jongen praat tegen iedereen.
彼は我儘だ。
Hij is egoïstisch.
警察が彼等の後を追っている。
De politie zit hen achterna.
母が亡くなってから彼此10年が経つ。
Het is ongeveer 10 jaar geleden dat mij moeder overleed.
彼等
zij; hen; hun
誰彼無し
iedereen; wie dan ook
彼と言い此れと言い
dat en dit; alles; in ieder geval
2 (vaste) vriend; vrijer; vriendje
姉に彼氏が出来た。
Mijn zus heeft een vaste vriend.
3 hij of zij; die persoon (tot aan Meiji tijdperk gebruikt); u; jij (arch.); dat (arch.)

Spreekwoord(en)/gezegde(s)
彼も一時此れも一時。
De wereld is veranderlijk; Het kan verkeren.
彼も人なり我も人なり。
Wat een ander kan, kan jij ook.

Zie ook: 彼(か)

Zie ook: 彼(ひ)