方向ほうこう hōkō
1 richting; oriëntatie
イスラム教徒はメッカの方向に向かって祈りを捧げる。
Moslims bidden richting Mekka.
彼は混んだ道で車を方向転換させた。
Hij keerde zijn auto in een drukke straat.
母の方向音痴には困ったものだ。
Het totaal ontbreken van richtingsgevoel is een probleem voor mijn moeder.
方向感覚が鋭い
een goed richtingsgevoel hebben
方向感覚が鈍い
een slecht richtingsgevoel hebben
方向を転じる
(je) koers veranderen; van richting veranderen
2 weg; pad; koers
役員総辞職の方向で話が進んでいる。
Ze gaan waarschijnlijk het massaontslag van de directeurs voorstellen.
方向を誤る
het verkeerde pad kiezen; de verkeerde carrière kiezen; de verkeerde beslissing nemen
方向を変える
je koers wijzigen
3 doel; bestemming
若い時に世界を旅行したことが彼の人生の将来を方向付けた。
De wereldreis die hij op jonge leeftijd maakte heeft zijn toekomstige levenspad bepaald.