見る(観る、覧る、視る、看る、診る) miru
1 zien; kijken (naar)
2 bekijken; gadeslaan; nakijken
3 ontmoeten; bezoeken
Spreekwoord(en)/gezegde(s)
見たいが病
De duivel heeft het vragen uitgevonden. (lett. willen zien is een zwakte)
De duivel heeft het vragen uitgevonden. (lett. willen zien is een zwakte)