白ける shirakeru
1 verkleuren; vervagen; verschieten; wit worden; verbleken; licht worden
朝4時に空が白け始めた。
Om vier uur \'s ochtends werd de hemel [lucht] lichter.
Om vier uur \'s ochtends werd de hemel [lucht] lichter.
壁紙が日焼けして白けてしまった。
Door het zonlicht is het behang verkleurd.
Door het zonlicht is het behang verkleurd.
祖母の結婚写真はもう白けている。
Mijn oma\'s trouwfoto is van kleur verschoten.
Mijn oma\'s trouwfoto is van kleur verschoten.
2 bedorven [verpest] worden (sfeer); verveeld raken; saai worden; lusteloos worden
彼は白けた顔をして話を聞いていた。
Hij luisterde met een verveeld gezicht.
Hij luisterde met een verveeld gezicht.
友達との食事会に上司が現れて座が白けてしまった。
De sfeer op het vriendenfeest werd bedorven door de komst van de baas.
De sfeer op het vriendenfeest werd bedorven door de komst van de baas.
3 (arch.) (alles) onthullen [openbaren]
4 (arch.) huichelen; veinzen onschuldig te zijn