naru
1 worden; veranderen in
顔が赤く為る。
Zijn gezicht wordt rood.
火事で家が灰に為ってしまう。
Door de brand is het huis in de as gelegd [tot as geworden].
病気に為る
ziek worden
2 dienen voor; dienst doen als
この草は薬に為る。
Deze planten doen dienst als medicijn.
3 gaan gebeuren [komen]; zo (gaan) worden
今夜は雪に為りそうだ。
Het schijnt vannacht te gaan sneeuwen.
将来何に為りたいか。
Wat wil je later worden?
4 bedragen; (een aantal) bereiken
全部で二万円に為る。
Totaal (opgeteld) is het 20000 yen.

Spreekwoord(en)/gezegde(s)
為るように為る。
Wat komt, dat komt; Het gaat zoals het moet gaan; De natuur moet zijn beloop hebben.